De gedachte van een lijn, 1988

Rechercheurs denken in beelden. Voortdurend moeten ze bij het oplossen van een misdaad stukjes van de puzzel verschuiven, rangschikken en combinaties of relaties zoeken. Associatief. Hun waarneming sturen ze zo dat ze die kunnen spiegelen aan een (vermeende) werkelijkheid. Marten Hendriks (1941) stamt uit een gezin van rechercheurs. Zijn vader was een bekende politieman in het oosten van het land. Ook zijn oudere broer werkte als rechercheur. Nu plegen rechercheurs nooit erg mededeelzaam over hun werk te zijn, maar Marten Hendriks moet vroeger thuis het een en ander over recherchewerk hebben meegekregen. Het lijkt mij geen toeval dat hij al van jongs af aan een bijzonder scherpe waarneming bezit en in zijn werk op vergelijkbare wijze oplossingen bedenkt als zijn vader en broer vroeger in hun metier. In zijn werk verricht Marten Hendriks ook het nodige onderzoek, als kunstenaar gaat hij alleen een stapje verder. Bij hem levert het organische proces méér op: nieuw werk. Uit dat wat hij maakt ontstaat nieuw materiaal, dat weer als basis voor nieuw materiaal dient.

De meest uiteenlopende disciplines als ruimtelijk werk, fotografie, film en geluid, video, diaprojecties, boeken en installaties heeft Marten Hendriks naast en in samenhang met elkaar aangewend. Daardoor lijkt zijn oeuvre nogal ongelijksoortig van aard, maar kenners hebben zijn ontwikkeling als ‘vloeiend en logisch’ ervaren. Was het menselijk lichaam in zijn vroegere werk het uitgangspunt, later werden dat architectuur en de urbane omgeving.

Zijn werk boeit mij al jaren. Het valt evenwel niet altijd gemakkelijk te lezen. Ik heb nog wel eens het gevoel dat je zijn volgende werk moet zien om het vorige te kunnen duiden. Een kunstcriticus betitelde het onlangs nog als ‘ongrijpbaar’. Alsof de kunstenaar er bewust onduidelijkheid over wil scheppen. Zelf zegt Hendriks dat het geen verlangen naar ongrijpbaarheid in zijn werk is, maar een verlangen naar vrijheid: hij wil zich niet verplicht voelen aan welke reputatie dan ook. Bij Marten Hendriks gaat het altijd over de intrinsieke waarde van de kunst. Om het publiek bekommert hij zich niet zo, althans, hij houdt er bij het maken van werk geen rekening mee. Kom daar in deze tijd van marktgerichte kunstenaars maar eens om!

Niet alleen als kunstenaar heeft Marten Hendriks aanzien, ook als tentoonstellingsmaker wordt hij op handen gedragen. Door de ordening en verbindingen die hij aanbrengt en de onderdelen die hij accentueert, creëert hij helderheid, en krijgen zijn werken onderling nieuwe inzichten en betekenissen.


Het rode broekje, 1967, collectie MMKA, Arnhem

In 1967 rondde Marten Hendriks zijn opleiding als schilder af. De eerste schilderijen die hij maakte, vreemde, haast kwaadaardige, omzwachtelde menskoppen, ontdaan van elke individualiteit, schilderde hij met lakverf. Vier jaar later had Marten Hendriks in het Arnhems Museum zijn eerste overzichtstentoonstelling. De menselijke verschijningsvorm was daarin een centraal uitgangspunt. Toen hij zijn schilderijen bij elkaar zag hangen, kreeg hij het Spaans benauwd. Het geheel kwam hem voor als een herdenkingstentoonstelling van een overleden kunstenaar. Van schrik raakte hij tien jaar lang geen verfkwast meer aan. Hij ging tekenen en legde zich ook toe op het experimenteren met film en fotografie, geluid en performances. Ook werkte hij een aantal jaren in tot kleine boekjes versneden telefoonboeken, telefoonboekjes noemde hij ze. Middels zeefdrukken verbeeldde hij een soort dagboek, teneinde voor zichzelf beelden, in relatie tot elkaar, ervaarbaar te maken. In samenwerking met Zegert Huisman ‘verfilmde’ hij in 1976 deze boekjes, met als resultaat Index blue pages, een twintig minuten durende 16mm film. Een aantal van die boekjes was door de filmopnamen uit elkaar gevallen. De losse bladzijden bracht hij opnieuw in samenhang, door ze naast en onder elkaar als een ‘blok’ op panelen van berkentriplex te plakken. Ook bezeefdrukte Hendriks samen met Hans Gaarenstroom oude kranten. In combinatie met video gebruikte hij die later als materiaal voor Reference/Interference, een parallel-installatie die gelijktijdig plaatsvond in De Appel in Amsterdam en het toenmalige museum De Commanderie in Nijmegen. Het was de tijd dat een generatie kunstenaars druk in de weer was met het verruimen van het idee wat een kunstwerk was of zou kunnen zijn.

Diverse disciplines

Marten Hendriks maakte diverse disciplines dienstbaar aan elkaar. Zijn fysieke aanwezigheid werd steeds meer een onderwerp binnen zijn werk. Als bewijs van zijn bestaan verzamelde hij polaroidfoto’s of gezeefdrukte ‘boven- en onderaanzichten’ van zijn lichaam. Het documenteren van botmarkeringen op zijn lichaam in foto’s en video mondde uit in performances in Warschau en New York. In het Brooklyn Museum tijdens de European Performance Series markeerde hij met een zwarte viltstift, afwisselend op een globe harde delen boven het wateroppervlak, en op een mannelijk model harde delen onder het huidoppervlak.

   
Orgelboek Marten Hendriks’s Body Music, collectie CODA museum, Apeldoorn

Een geluidsspoor van zijn aanwezigheid kreeg vorm in Marten Hendriks’s Body Music. Hiertoe vervaardigde hij een draaiorgelboek waarin de contour van zijn lichaam was geponst. Eenmaal in het draaiorgel slingerde die lijn onder andere door het bereik van de trompet, de trom en de piano, en soms plotseling in de registers. Af en toe hoorde je dan even helemaal niets. De opnamen, die hij maakte in het museum Van Speelklok tot Pierement in Utrecht, bracht hij in 1975 publiekelijk ten gehore tijdens het Art Information Festival in Middelburg. De transcriptie door de toen nog zeer jonge Ronald Brautigam maakte het mogelijk dat Marten Hendriks’s Body Music later als concert in vijf delen bij herhaling kon worden uitgevoerd door het ensemble De Ereprijs.


Marten Hendriks’s Body Music

In zijn films en videowerk uit die tijd werd het beeld geheel of ten dele opgeheven, als gevolg van een proces van herhaalde reproductie. Dat wat gefilmd was, werd bij het projecteren wéér opgenomen om vervolgens opnieuw te worden geprojecteerd, om weer te kunnen worden gefilmd, et cetera. Bij de montage van dat materiaal liet Hendriks zich steeds meer leiden door kwaliteitscontrasten van kleur. Toen hij na enige tijd tot de conclusie kwam dat hij op die wijze eigenlijk op een nogal omslachtige manier aan het schilderen was, keerde hij begin jaren tachtig terug naar verf en penseel.

Bij het schilderen bleef hij aanvankelijk schatplichtig aan zijn eigen tekeningen. Hendriks kon de schilderijen die ontstonden alleen maar goed rekenen als de – veelal architectonische – vormen samenvielen met het gebaar van het schilderen. Voor een toeschouwer waren die schilderijen heel navolgbaar in de wijze waarop ze tot stand waren gekomen. Door het schijnbaar onvoltooide karakter lieten ze zich als het ware voltooien wanneer je ernaar keek. Een belangrijk schilderij uit die tijd is Alcatraz. In de meer plaatsbeschrijvende schilderijen die volgden, veranderde de onvoltooidheid van de voorstelling in een meer voldongen beeld. In de afgebeelde architectuur kregen begrensde volumes scherpe contouren.

   
Alcatraz, 1984, collectie MMKA, Arnhem (l)
Hauptbahnhof, 1985, collectie Museum Valkhof, Nijmegen

In het latere werk legde Hendriks een verband tussen topografische en historische gegevenheden, bijvoorbeeld in Kölnisch Wasser en Hauptbahnhof. Beide schilderijen hebben een door bombardementen zwaar gehavende stad tot onderwerp. Voor het verbeelden van de intimiteit van een door gebouwen omsloten ruimte, gebruikte hij in King Lud het vogelvluchtperspectief van een archieffoto uit 1910 van het Ludgate Circus, uit the Imperial London album. Ook voor Monolith (1987) en het grotendeels rode schilderij Kasteel Rozendaal is het gebruik van het vogelvluchtperspectief kenmerkend. In deze schilderijen geeft scherpe architectuur een maatverhouding aan een wazige omgeving.

Vanaf 1989 maakte Marten Hendriks schilderkunstige vertalingen van eerder gemaakte tekeningen. Ook maakt hij een aantal schilderijen die hij baseerde op zijn vooringenomen kijkwijze. Een plastic bestekbak, een spiegeltje, een koektrommel, een door hemzelf gemetseld en betegeld trapje bijvoorbeeld, werden vertrekpunt voor schilderijen vanwege de herkenning van architectonische of stedenbouwkundige principes. Zo ontstonden onder meer Final Disclosure, Spiegelkrans, Verkade’s Kohinoor en Expanded Model die hun weg vonden naar openbare en particuliere collecties.

   
King Lud, 1985, collectie Museum Jan Cunen, Oss (l)
Expanded model, 1988, collectie Rijksmuseum Twente

Schilderen met zonlicht

In het gebruik van textiel, dat hij soms meer dan een jaar op het platte dak van zijn werkplaats aan zonlicht blootstelde, leek hij het onderscheid tussen fotografie en schilderkunst te willen opheffen. Met vormen uit metaal of hout sloot hij bepaalde delen van het doek, tijdelijk en wisselend uit van ontkleuring. Zo liet Hendriks composities ontstaan, waarin de oorspronkelijke kleur van het doek soms alleen in de allerdonkerste gedeelten bewaard bleef. Een enkele keer kwam er, nadat het doek was opgespannen, toch nog verf aan te pas, wanneer hij, vanuit een compositorische notie, gedeelten die hem minder welgevallig waren met een neutraal kleurvlak afdekte. Zijn werkruimte breidde hij uit met een grote plantenkas om daarin het proces van ontkleuring beter te kunnen sturen en de hinderlijke bijeffecten van schimmelvorming te vermijden. Hierdoor kon hij ook papier laten ontkleuren. De resultaten hiervan maakt hij met toevoegingen in zeefdruk onder meer toonbaar in een leporello van groot formaat. In de schilderijen die nog net voor de eeuwwisseling gemaakt zijn, wordt de neerslag zichtbaar van computergegenereerde tekeningen. Een van Hendriks’ topstukken uit die periode, Columns uit 1996, mocht ik indertijd voor de collectie van kunstcentrum Heden verwerven. Op een geel doek staan zwarte architecturale vormen, een reeks evenwijdige verticale lijnen, die aan cannelures van een zuil doen denken en elders in het schilderij de gedaante van een complete zuilengalerij aannemen. Het schilderij duikt bij herhaling op in publicaties over de kunstenaar.


Columns, 1996, collectie Heden, Den Haag

Met de stroom en tegen de stroom

Marten Hendriks woont in Doesburg, nabij het rivierenlandschap van de IJssel. Iedere ochtend maakt hij met zijn hond een lange wandeling langs de rivier. Je ziet hem zuigend aan zijn sigaret een stok oprapen en die met een ferme zwaai in het water gooien. Niemand minder dan Alex de Vries kon beschrijven hoe de jonge hond Dante een talud oprent om van daaraf te bepalen wat de drijfrichting van de stok is, om vervolgens zonder aarzeling het water in te springen. Krachtig, gedeeltelijk tegen de stroom in maar veel meer met de kracht van dezelfde stroom meegaand, zwemt zij in een nauwkeurige verkorte halve boog naar de stok toe, neemt die in de bek en keert terug naar de oever. Ze klimt op de wal, laat de stok uit de bek vallen, schudt de druppels van zich af, zet de tanden weer in de stok zonder op de apportcommando’s in te gaan. Uiteindelijk neemt de man in een onbewaakt moment Dante de stok af om die weer weg te slingeren, opnieuw het water in. Met zo’n verhaal van Alex de Vries in gedachten zie ik Marten Hendriks bezig in het atelier achter in zijn weelderige tuin, bedachtzaam en intuïtief, tekenend achter zijn computer. Ooit zei hij erover dat het tekenen als ‘breekijzer op zijn geheugen’ werkt. Voor Alex de Vries is Marten Hendriks de kunstenaar die hem deed inzien dat het kunstwerk een persoonlijkheid is, met wie je je kunt verstaan.

Tekenen zonder voornemen

Het documenteren in foto’s van opmerkelijke overeenkomsten tussen dat wat hij tekent en dat wat hij, door dat tekenen, in de werkelijkheid kan waarnemen, vormt momenteel naast het computertekenen zelf, zijn belangrijkste basisactiviteit. Bij het tekenen wantrouwt hij eigenlijk ieder beeld dat niet uit het tekenen zelf voortkomt. Daarom tekent Hendriks het liefst zonder voornemen met betrekking tot onderwerp of inhoud, in de hoop dat het tekenen zelf betekenis genereert en dat de tekening hem de ruimte biedt die betekenis te sturen. Maar vaak moet hij toch iets op gang brengen, ergens beginnen en gaat hij achter een spoor aan dat van eerder werk is achtergelaten. Alhoewel de tekeningen door de tijd heen zeer van elkaar verschillen, is de drijfveer voor het tekenen vrijwel consistent: het veranderen van zijn verhouding tot de werkelijkheid. De tekeningen die hem verrassen omdat ze uitsluitend naar zichzelf lijken te verwijzen, bleken hem vaak veel later toch steeds een bril op te zetten voor het herkennen van een onderwerp voor een schilderij of een foto.

   
Skeletal system, computertekening, 2008 (l)
Scaffolding, Caïro, foto, 2008

Tentoonstellingsmaker

Het is al duidelijk geworden: Marten Hendriks heeft iets met de stedelijk omgeving. In 2010 maakte hij de installatie False Front in een pand in de Apeldoornsestraat in Arnhem. Van oorsprong een statige, negentiende-eeuwse weg, waarvan de architectuur na de oorlog verstoord is door de bouw van kantoren met een moderne architectuur, zonder compromis met de omgeving. Harteloos en lelijk, volgens vele Arnhemmers, maar het beeld dat die omgeving opleverde sprak Hendriks juist aan. Eenzelfde verstoring, de compromisloze doorbraak van het nieuwe in het oude, trof hij aan in een oorspronkelijk woonhuis aan de genoemde straat, dat hij met eenvoudige middelen reconstrueerde. De oude scheiding van kamer en suite en de volumes van de schoorstenen haalde hij met stapelingen van kartonnen dozen terug. Plaats en volume van de scheidingsmuur tussen huiskamer en kantoor accentueerde hij met oude spieramen. En de oude betengeling aan de wanden verbeeldde hij door vóór de muren een raster van spieramen te plaatsen. Als behang plakte hij er vervolgens, gelijk een film, achthonderd A4-prints op van eigen tekeningen, computergegenereerde tekeningen met een architectonisch uiterlijk of foto’s van gebouwen en interieurelementen als trappen, winkelwagentjes en dergelijke. Zo werd False Front, met tekeningen die je in een huiselijke maat omringden, de optimale kijkervaring die Hendriks voor ogen had. Door de verbeelding van de meest recente geschiedenis van zijn werk te vermengen met de geschiedenis van de kamers, creëerde de kunstenaar een grote openheid van kijken.

   
Installatie False front, Arnhem, 2010 (l)
False front, detail

In zijn meest recente project, de op schaal verbeelde online tentoonstelling Levels of measurement, borduurt Marten Hendriks voort op deze benadering. In een heldere museale tentoonstellingszaal staat een paviljoen centraal dat in de omringende ruimte visuele interacties onderhoudt met de wandschilderingen die de kunstenaar op de muren heeft aangebracht. Het is een modulair bouwsel dat de drager is voor rangschikkingen van ruim tweehonderd computersimulaties, die in relatie staan tot  het verwezenlijken van dat bouwsel. In een aangrenzende ruimte vervoltooien twee boven elkaar gehangen kleine schilderijen een tentoonstelling waarin Hendriks’ opvattingen over kunst en architectuur een utopische ervaring weten te bewerkstelligen.

   
Levels of measurement, 2011

Marten Hendriks heeft dus ook iets met huizen. Toen er in de Haagse Vinex-wijk Ypenburg nog geen woonhuis te bekennen was, werkte hij al mee aan plannen voor het huis 7X11 van Artoteek Den Haag, waarin artists in residence in interactie met de nieuwe bewoners, zouden kunnen wonen en werken. Eerst zette hij 7X11 als virtueel huis op, waarin kunstenaars onderdak kregen wiens werk onder een huiselijke noemer viel. Toen 7X11 fysiek werd opgeleverd, ontpopte Hendriks zich daar als gangmaker bij het aantrekken van kunstenaars en als curator van tentoonstellingen. Met name zijn tentoonstelling Het huis, de kamers, die in 2008 al in K13 in Velp te zien was, maar in 2009 op twee locaties in Den Haag plaatsvond, waaronder in 7X11, was spraakmakend. Hiervoor verzamelde hij kunstwerken van dertig kunstenaars (schilderijen, grafiek, kunstobjecten, meubels, foto’s, designobjecten, teksten etcetera), die iets te maken hadden met de inrichting van een huis, huiselijke situaties of met alledaagse voorwerpen. Hybride, niet altijd even toegankelijke, kunstwerken, een aantal ongemakkelijk of verborgen ook. Het is bijna vanzelfsprekend zulke werken chronologisch en/of gescheiden van elkaar en van andere genres als ‘design’ te presenteren, zoals musea plegen te doen. Bij de inrichting van Het huis, de kamers hanteerde Hendriks echter een even origineel als subtiel ordeningsprincipe. Alle objecten plaatste hij ogenschijnlijk kriskras door elkaar, zoals dat ook in een huis het geval is. Door zones te creëren, die aan huiskamer, slaapkamer en keuken refereerden, hield hij juist een thematische indeling aan. Zo trof men een installatie aan van Mark Manders, een houtkachel van hout en karton in een met zware, oude dekens gestoffeerde kelder. En de boekenplanken van Frank Halmans met rijtjes tweedehands stoffige boeken in de huis- en slaapkamer. Tussen de omslagen waren de ruimtes van een huis uitgesneden, zodat je in Halmans’ literatuur kon doordringen. Of de ficussen die de Belgische kunstenaar Ruben Bellinkx door de muur van het toilet in 7X11 liet groeien. Ze hebben nog maandenlang water gekregen.

   
Ruben Bellinkx, installatie met ficussen in tentoonstelling Het huis, de kamers 2, Heden, 2008

   
Frank Halmans, De lange nacht in tentoonstelling Het huis, de kamers 2, Heden, 2008 (l)
Mark Manders, Wooden stove in tentoonstelling Het huis, de kamers 2, Heden, 2008

Als tentoonstellingsmaker gedraagt Marten Hendriks zich als een schilder. Ruimtes verkleint of vergroot hij en kunstwerken verschuift en schikt hij net zo lang, totdat die naar zijn mening de blik van de kijker zullen opvangen. Wellicht kan de kunstenaar in een tentoonstelling meer meedelen over het hoe of wat, dan middels een eigen werk. Werken als een choreograaf, de manier waarop hij het ziet, de presentatie die het belangrijkst is, waardoor hij de associatie als het ware naar de beschouwer kan brengen; het is hem op het lijf geschreven.

Eigen ontwikkeling weerspiegeld

In de tijd dat Marten Hendriks docent was aan de Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem, liep menig student met hem weg. Niet de minst belangrijke kunstenaars zag hij van de Academie komen: Kees Goudzwaard, Rosemin Hendriks, Kinke Kooi, Jaap Kroneman, Mark Manders en Wouter van Riessen, om er maar eens enkelen te noemen. Nog onlangs, toen ik op het terras in de tuin van museum Boymans Van Beuningen over dit verhaal in gesprek was met Marten Hendriks, klampte een oud-student hem aan om hem te bedanken voor hetgeen hij haar had bijgebracht. Mede dankzij zijn strengheid! Van vele kunstenaars was Marten Hendriks de mentor. Zij troffen elkaar in café Podium of presenteerden zich in een van de kunstenaarsinitiatieven als De Gele Rijder, Oceaan of Het Hooghuis. Docenten willen nog wel eens opgebrand raken, als ze na enige tijd in een onderwijsritme geraken, waarna hun eigen werk uit zicht raakt. Marten Hendriks is ervan overtuigd dat hij door het docentschap zelf als kunstenaar verder is gekomen. Volgens hem leer je ervan, omdat je je eigen ontwikkeling in studenten weerspiegeld ziet.

Telefoonboekjes, stencilboekjes, draaiorgelboek

Niet onvermeld laat ik hier de bijzondere boeken, die de kunstenaar in de loop van de tijd produceerde. Net als zijn films en performances zag hij ook die als materiaal dat nieuw materiaal kon genereren. De telefoonboekjes in diverse technieken zijn al genoemd. Al in de jaren zestig maakte hij met G.J. de Rook stencilboekjes. In 1974 gaf hij de eigen kunstenaarspublicatie Marten Hendriks’s body music, partituur voor draaiorgel, uit: vijf stencils met een foto van een draaiorgel en bijbehorend notenschrift. Andere eigen publicaties zijn het gestencilde beeldboek Morbidezza (1970), het tijdschrift Specimen (1974/75) en twee boeken in cassette met gefotokopieerde thinner afdrukken van fotokopieën (1978). Aan vele kunstenaarsboeken leverde hij een belangrijke bijdrage. Zijn eigen publicaties en websites, ook die van het virtuele huis 7X11, getuigen van een originele kijk op kunst. En behalve dat is Hendriks ook in staat mooie, sobere teksten te schrijven.

   
Telefoonboekjes

Levendige causeur

Een overdadige verteller kun je Marten Hendriks niet noemen. Als hij over zijn werk praat, vindt men hem niet altijd even gemakkelijk te volgen. Hans den Hartog Jager, die onlangs een kunstenaarsgesprek met Hendriks voerde, vindt hem een levendige causeur, met veel geest, originele ideeën en meningen. Ik wil dat graag beamen, met een anekdote die Marten Hendriks mij ooit vertelde. Die haakt terug op Hendriks’ recherchekundige roots, waar ik eerder over schreef. Het gaat over de vertrouwensrelatie die zijn vader had met Gerrit de Stotteraar, in de jaren vijftig een fervente inbreker, vooral berucht om zijn vele uitbraken. Weer een keer gearresteerd wilde hij zijn daden niet bekennen en alleen ondervraagd worden door ene rechercheur J.W. Hendriks uit Doetinchem. Die was de enige aan wie hij de plekken waar hij zijn kraken had gezet, wilde tonen. De rechercheur zette zich op scherp, trok een weekje met Gerrit de Stotteraar door het land en kwam alles te weten over de inbraken van de boef. Aan het einde wilde de Stotteraar nog een uurtje bij een vrouw verblijven. Of dat mocht? J.W. Hendriks gaf hem toestemming maar liet niet na een cordon van agenten rond en op afstand van het huis te stationeren, in geval Gerrit de Stotteraar er van tussen wilde. Na een uurtje kwam de Stotteraar rustig naar buiten en ging vrijwillig mee terug naar zijn cel in het politiebureau. Eenmaal daar weer opgesloten bleek de vogel na een paar dagen via het plafond te zijn gevlogen, maar toen had rechercheur Hendriks daar geen verantwoordelijkheid meer over.

Zo te horen moet het rechercheursgezin Hendriks er een met inhoud en geest geweest zijn. De kunstenaar Hendriks heeft er in zijn hoofd kennelijk veel over gedocumenteerd en van daaruit zijn kwaliteiten aangesproken en ontwikkeld. En nu het toch over familiaire zaken gaat, Marten Hendriks zelf is de pater familias in een zeer artistieke omgeving. Elli Slegten, zijn vrouw, schildert stralende, kleurrijke, veelal abstracte composities, naar aanleiding van planten, bloemen, bomen en het landschap in haar omgeving. Hun kinderen Lieven en Rosemin Hendriks zijn inmiddels ook gerenommeerde kunstenaars.

In deze bijdrage hoop ik de veelzijdigheid in het denken en werken van deze kunstenaar ruimschoots te hebben geschetst. Op de Nederlandse kunstenaarsladder staat Marten Hendriks, die velen zoveel waardevols heeft bijgebracht, op een van de bovenste treden. Het wordt tijd voor een omvangrijk overzicht.


Sequential structures, rendering, piezografie, 2012

Geraadpleegde bronnen

Marten Hendriks, Weer bewust geworden gedachtenbeeld. Velp en Apeldoorn: Kantoor voor cultuur extracten i.s.m. het Stedelijk van Reekum Museum, 1983
Rijksaankopen 1987. Werk van hedendaagse beeldende kunstenaars. Den Haag: RBK / SDU uitgeverij, 1988
Marten Hendriks, De schilderijen en tekeningen, tekst van Alex de Vries, 1989
Cees de Boer, Pieter Jan Gijsberts, Marten Hendriks. Nader beschouwd, 1990
Marten Hendriks, RE-Coding records, Amsterdam: Galerie Asselijn, 1996
Frank van de Schoor, De Onverstoorbaarheid van de schilderkunst. Kees Goudzwaard, Hans van Haalen, Johan de Haas, Marten Hendriks. Nijmegen: Museum Commanderie van Sint Jan, 1998
Marten Hendriks, Scrolling interface pokerface. Arnhem: Plaatsmaken, 2000
Het huis, de kamers 2. Den Haag: Heden, 2009
‘Marten Hendriks ‘Vorm is eerder een begin, dan een eindpunt’’, interview met Peter Nijenhuis op het blog ‘De wereld werkt in Arnhem’, februari 2012
Kunstenaarsgesprek met Hans den Hartog Jager bij het GCBK in Nijmegen, 12 april 2012

Vanzelfsprekend kwamen de vele gesprekken die ik met Marten Hendriks voerde goed van pas.

http://martenhendriks.nl/

7 reacties

  1. Marten’s vriend Wout (dit jaar op 90-jarige leeftijd overleden) sprak vaak van ‘de meester’.
    Daar moest ik aan denken, toen ik uw prachtig en verhelderend overzicht van het kunstenaarsleven van Marten las. Ik leerde het gezin Hendriks in de jaren 70 (toen ikzelf bijna 30 jr was) goed kennen en heb er heel veel geestelijke bagage opgedaan. Van Marten’s kunst begreep ik niet zo erg veel, al snapte ik wel dat het bijzonder was.
    Door uw verhaal heb ik meer inzicht gekregen, Ook vwb het kijken naar het werk van andere kunstenaars, denk ik .
    Ine van den Borre

  2. Prachtig verhaal Michiel. Mooi begin met recherche. Zelf heb ik bij Marten
    het gevoel dat hij liever de gezochte zou willen zijn. Zal hij ook van zijn
    vader hebben. De overtreders moeten in vader Hendriks toch iets herkend
    hebben. Dit terzijde. Ik heb je tekst geprint voor Hans opdat hij alles
    rustig kan doorlezen. Hij is dyslectisch en lezen van een scherm is hem niet
    gegeven. Het werk van Marten van voor 1980 is grotendeels nieuw voor ons.
    Terecht noem je dat zijn kunstenaarschap meer aandacht zou moeten verdienen.
    Je blog ook overigens!
    Namens Hans een hartelijke groet,
    Annemieke

  3. Naar aanleiding van de tentoonstelling van Marten in Tiel ben ik je artikel gaan lezen. Ik heb een paar jaar les van hem gehad. In tegenstelling tot veel studenten op ArtEZ had ik geen klik met hem. Hij werd door velen aanbeden en dat wekte mijn aversie. Met terugwerkende kracht ben zijn werk gaan begrijpen en waarderen. De tentoonstelling in Tiel en je artikel hebben daar aan bijgedragen. Vooral het onderzoekende, het rechercheren naar verbanden spreken me aan. In Tiel vond ik daarom de voorruimte waar delen van zijn onvoltooide beeldindex werden getoond het meest interessant. Alle goeds en groet van Marena Seeling

  4. Ik ben in het bezit van een van de boeken gemaakt in zonlicht. Als u wilt mag u die wel lenen voor de expositie.
    De expositie false front was in mijn winkelpand. Zodoende hebben wij Marten leren kennen en waarderen. Sinds die tijd kijk ik niet meer hetzelfde naar “gewone” dingen.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *