weergegeven: 6-10 van 44 resultaten

Could it be Rosemin Hendriks?

20 13. 2014 42x29,7 cm
2010  108×140 cm particuliere collectie (l)
2014  42×29,7 cm (r)

Arnhem. Met veel goede kunstenaars uit die stad heb ik gewerkt en, niet onbelangrijk, de Morellen hebben er hun roots liggen. Ze hadden een interieurzaak aan het Nieuwe Plein. Naar een logeerpartij in Arnhem keek ik altijd uit. Mijn peettante, een belezen lerares Frans, sleepte me al vroeg mee naar het Kröller-Müller Museum, waar mijn interesse voor kunst ontlook. En naar het naburige park Sonsbeek waar ik me kon uitleven bij de waterval. Die vijver daar ben ik nog eens ingetuimeld. Op een steenworp afstand van Sonsbeek woont en werkt de kunstenaar Rosemin Hendriks (1968), alom bewonderd en gerespecteerd vanwege haar secuur getekende portrettekeningen, opgebouwd uit klare lijnen, in zwart, wit en grijs. Zonder franje. Meestal op een kolossaal formaat, waarop elementen van het gelaat tot in kleine details zichtbaar zijn. In de regel zijn het zelfportretten, die zij volgens een vast stramien in nieuwe, krachtige personages omzet. Ze doen aan close-ups denken, die nadrukkelijk geen zelfportretten willen zijn, maar op zichzelf staan en daardoor qua sfeer en stemming een grote variëteit van uitdrukken bereiken. Momenteel heeft de kunstenaar in Museum MORE in Gorssel een uitmuntende expositie, Could it be Me, een overzicht van haar tekeningen vanaf 1994. (meer…)

De skone kunste van Ina van Zyl

9. Trostomaten, 2005, 80x60cm. Collectie Dordrechts Museum 15. Dick by Dawn, 2009, 60x50cm. Particuliere collectie
Trostomaten, 2005, 80x60cm. Collectie Dordrechts Museum (l)
Dick by Dawn, 2009, 60x50cm. Particuliere collectie (r)

Alleen al om de titels zou je verliefd kunnen worden op het schilderwerk van Ina van Zyl (Ceres, Zuid-Afrika, 1971). Vagina’s, tepels, pikken, eikels of bobbels in zwembroeken geeft zij fantasierijke benamingen mee: The road (2010), Tunnel (2009), Valley (2006), Labia Minora (2004), Spitzkoppe (2005) of recht voor zijn raap Dick by Dawn (2009) dan wel gewoon dat wat je ziet: Kut (2005). Ina van Zyl houdt wel van dit soort humor, al waakt ze voor ‘geinigheid’ in haar werk. Haar titels kun je lezen als een deel van het schilderij, alsof de kunstenaar het completeert met iets wat zich in het werk verbergt of er überhaupt niet in zit. Nu schildert Ina van Zyl niet alleen broeierige taferelen van ‘vleselijke landschappen’, vagina’s als bergspleten of bergen van gezwollen tepels. Andere lichamelijke, wulpse aanzichten van tenen, nagels en hielen, handen en tongen heeft de kunstenaar ons in de loop der jaren ook voorgeschoteld. Aan onderwerpen heeft zij trouwens meer voorhanden. Altijd zoomt ze er op in, zoals op bolronde vruchten, voluptueuze bloemen of zaadbollen. Die etaleren evenzeer een sensuele inslag, dat kun je zelfs ervaren op schilderijen van een Berliner bol, een ijsje of een opgemaakt half ei. Ook geliefde en alledaagse gebruiksvoorwerpen als tassen of glazen keren herhaaldelijk terug in haar kunst. En niet te vergeten de (zelf)portretten, liggend of half geschilderd, frontaal of van achteren. Het gelaat lijkt vaak achter een masker verstopt. Kortom, Ina van Zyl schildert een scala aan gevarieerde en prikkelende onderwerpen. Op de kijker hebben ze een buitengewone aantrekkingskracht. Geheid zal deze of gene er wel eens beschaamd bij wegkijken, moreel gekwetst of omdat men het als pervers ervaart. Waar de kunstenaar helemaal niet op uit is. (meer…)

Kijkplezier aan het rijke oeuvre van Tomas Rajlich

1
Nebe-Peklo-Ráj 1986 (drieluik)

Nebe-Peklo-Ráj heet het drieluik uit 1986. Goudkleurig is het linker-, kleinste segment, voorzien van een verticale onbeschilderde rand. Het vierkante, middelste schilderij is geheel roze. Een gitzwart doek completeert het drieluik op rechts, eveneens met een onbeschilderde rand, maar dan een horizontale. Een geometrisch ruitjespatroon is op het middelste segment lichtjes met potlood over de schildering getrokken. Van links naar rechts bemeten de afzonderlijke delen respectievelijk 40×50, 50×50 en 60×50 cm. De twee verspringende decimeters komen overeen met de hoogte en breedte van de onbeschilderde randen. Mijns inziens is de groepering van deze drie schilderijen een sleutelwerk in het rijke oeuvre van Tomas Rajlich (1940 te Jankov in Tsjechië). Enerzijds omdat hij zich in dit werk rekenschap geeft van de zware en strenge keuzes die hij tot dan toe maakte, anderzijds omdat het al vooruitblikt op een vrijere systematiek, die hij in zijn verdere kunstenaarschap zou omhelzen en ontwikkelen. En op het gebruik van kleur dat aanstaande is. Kenmerkend voor het oeuvre van Rajlich is dat hij in series werkt. Ook dit icoonachtig drieluik is onderdeel van een serie, midden jaren tachtig zal hij meerdere meerluiken in wisselende kleuren samenstellen. Nebe-Peklo-Ráj, letterlijk vertaald als Hemel-Hel-Paradijs, verschijnt in veel exposities en publicaties ten tonele. Met zo’n passende titel, ontleend aan een Tsjechisch kinderspel, verkrijgt het drieluik meteen een zware symbolische lading. Opmerkelijk trouwens die titel toen, want tot 2003 gingen zijn schilderijen voor Untitled door. Om bepaalde schilderijen nader te kunnen duiden, begon hij dat jaar werken van titels te voorzien. En ofschoon Rajlich geen religieuze achtergrond heeft, koos hij voor zijn titels namen van goden, die hij volstrekt willekeurig uit een boek haalde. Zo heet een gewichtig, oranje schilderij dat deel uitmaakte van de expositie die ik met Tomas Rajlich in 2008 bij Heden mocht organiseren Elohim, Hebreeuws voor God. Met zes schilderijen en vier tekeningen – elk werk representeerde een periode – bood die een kernachtig overzicht van Rajlichs ontwikkeling. Vanzelfsprekend nam het drieluik Nebe-Peklo-Ráj toen een centrale plek in. In de bijbehorende publicatie van Heden is van ieder tentoongesteld werk een detail uitvergroot. Om goed zicht op zijn werkwijze te krijgen moet men zijn kunst niet alleen veel zien, maar bovenal van dichtbij. (meer…)

Gerco de Ruijter en de nieuwe werkelijkheid in het landschap


9
Untitled (Dubai) 2009 110x260cm

De natuur fotograferen, reportages maken over de romantiek en de schoonheid ervan, Gerco de Ruijter (Vianen, 1961) had er tijdens zijn technische studie aan de Haagse School voor Fotografie (1981-’84) al twijfels over. De aanschaf van het boek Fotograferende vliegers bij vliegerwinkel Vliegerop in Den Haag zou een beslissend moment in zijn kunstenaarschap blijken. Dat bracht hem op het idee om de structuur en gelaagdheid van het landschap in beeld te brengen. Vanuit de lucht. Zijn opleiding tot beeldend kunstenaar vervolgde hij in 1988 aan de avondopleiding van de Willem de Kooning Academie. Abstract schilderen was toen de trend. Bij De Ruijter begon dat meestal zonder plan met het aanbrengen van strepen, waarbij hij het doek voortdurend kantelde. Blijkbaar was hij in zijn abstracte schilderingen toch op zoek naar enige werkelijkheid. Ter inspiratie gebruikte hij onderwerpen van luchtfoto’s. Voor een deel maakte hij die zelf, met een simpel wegwerpcameraatje aan een vlieger. De eierwekker die hij daaraan had vast geknutseld drukte voor hem af. Het schilderen naar luchtfoto’s beviel hem, als het echter op verfijnde details aankwam, ging het hem minder goed af. Dat minpuntje bracht hem wel terug bij de fotografie. Als ‘schilderende’ fotograaf beëindigde Gerco de Ruijter cum laude zijn studie, met een opmerkelijke serie kleine zwart-witfoto’s (12 x 12 cm), luchtopnames die een nieuwe werkelijkheid van de natuur boden. Het minimale formaat dwong de kijker om onderwerp en detail van varende zeilboten, zonnebadende personen, grazende koeien of overscherende zwanen met meer dan doorsnee-aandacht te bestuderen. De kunstenaar in spe won er meteen de Rotterdamse Drempelprijs mee. Bij Heden waren we er in 1993 vroeg bij, we verwierven drie opnames uit deze serie. Gerco de Ruijter zouden we intensief blijven volgen, hetgeen leidde tot een opdracht om in de Vinex-wijk Ypenburg de nieuwe stedelijke ontwikkeling van Den Haag te volgen. Tevens werkte Gerco in 2007 enkele maanden als artist in residence in de Indonesische buitenplaats van Heden in Yogyakarta. (meer…)

De kunstlevens van Toon Kelder

2 13C. Naakt, z.j.
Gouache, 1970, 78 x 62 cm (l)
Naakt, z.j.

‘Den Haag heeft een opgewekt kunstleven. In het bijzonder is dit wel te danken aan een gevoel van saamhorigheid, dat – alle aan het kunstleven inherente onderlinge naijver en strubbelingen ten spijt – leeft in de kringen der kunstenaar, evenals in de kringen van de officiële en particuliere kunstbevorderaars, welken laatsten zich ook kennelijk met de kunstenaars verbonden voelen’, zo beknopt schetste de gezaghebbende kunstcriticus Cees Doelman in 1960 de Haagse kunst in de Ooievaarpocket Keuze. Van de 52 Haagse schilders, beeldhouwers en grafici in dit overzicht herkennen we onder andere Paul Citroen, Rein Draijer, Lotti van der Gaag, Willem Hussem, Jaap Nanninga, Willem Schrofer en Co Westerik. Andere bekende kunstenaars, zoals Kees van Bohemen, Joost Baljeu en rijzende sterren als Jan Cremer en Peter Struycken, ontbreken. Het merendeel van de kunstenaars uit het boekje is vergeten. Dat geldt ook voor Toon Kelder (1894-1973), maar die wordt nu in Amersfoort zomaar uit het niets herinnerd. Onlangs bracht een bezoek aan museum Flehite mij weer op het pad van deze Haagse kunstenaar, die zo’n standvastige weg in zijn kunstenaarschap heeft bewandeld. Bij geen enkele stroming of school is hij in te delen, of het moet de Bergense School zijn, omdat hij in de jaren twintig van die donker getinte, somber aandoende, expressionistische schilderijen maakte. Toon Kelder, die na de oorlog zijn figuratieve werk in de ban deed, vrij rücksichtslos een ommezwaai naar de abstractie maakte en voortaan in beeldhouwen en tekenen op zoek ging naar de essentie in zijn kunst. De schilderskwast raakte hij niet meer aan. (meer…)