1.-Sol-LeWitt-prentbriefkaart-aan-Enno-Develing-18-april-1983
Sol LeWitt, prentbriefkaart aan Enno Develing, 10 april 1983

Ter nagedachtenis aan conservator Enno Develing (1933 – 1999) ontwierp kunstenaar Sol Lewitt (1928 – 2007) de sculptuur Rose and Tower, die sinds 2002 in de binnentuin van het Haags Gemeentemuseum staat te pronken, opgemetseld uit de zo bekende gele Berlage baksteen. Het beeld wordt binnenkort van zijn plek beroofd, wanneer de tuin een overkapping krijgt en tot een centrale ontmoetingsplek, ook voor feesten en partijen, wordt omgetoverd.

Zoals zovelen was Sol LeWitt verliefd op het door Berlage ontworpen Haags museumgebouw en de Mondriaans die het herbergde. En het museum op hem, getuige zijn kunstwerken die men er permanent kan aanschouwen. Een van de trappenhuizen is verrijkt met een prachtige, in het oog springende wall drawing. De doorgangshal naar de tentoonstellingsruimten op de begane grond is opgefleurd met vier kleurrijke wandschilderingen, de Stijl-vleugel met drie andere van hem. En aan de gevel van het belendende Fotomuseum prijkt een leisteenreliëf met vijf geometrische vormen.

Sol LeWitt was een van de belangrijkste conceptuele kunstenaars en onderhield een intensieve band met Den Haag. Dankzij Enno Develing, een genereuze conservator en schrijver met revolutionaire ideeën. Hij vond dat de kunst het museum uit moest, ‘de leef- en ervaringswereld van de mensen in’. Ooit schreef hij een vlammend betoog, dat de maatschappij moest worden veranderd om kunst goed te laten functioneren, dat kunst algemeen bezit moest worden en dat kunstwerken van de overheid via artotheken de leefwereld van mensen konden verrijken.

2
Sol LeWitt, Rose and Tower, 1993/2002 © Gemeentemuseum Den Haag

Minimal art

In 1966 vestigde kunstenaar en kunstcriticus Franck Gribling in het Museumjournaal de aandacht op de nieuwe golf Amerikaanse beeldhouwkunst, minimal art van o.a. Carl Andre, Donald Judd en Sol LeWitt. De kunststroming minimal art voegt zich in de traditie van Russische constructivisten als Tatlin, Rodchenko of Malevitsj. Na de revolutie ontstond in Rusland gedurende korte tijd een ideaal klimaat voor revolutionaire ideeën. Malevitsj exposeerde in 1914 zijn eerste suprematistische schilderijen. Gesteund door de jongere Rodchenko kwam Tatlin daarna met zijn ideeën over de kunstenaar-ingenieur en hoe kunst bij de opbouw van de maatschappij kon worden ingeschakeld. Nieuwe, reusachtige technische projecten, daar droomden deze constructivisten van. In de periode na de Tweede Oorlog deed zich in de Verenigde Staten een vergelijkbare stormachtige ontwikkeling voor en ontstond een vernieuwingsdrang, die nauwelijks grenzen leek te hebben. Reuring alom, op sociaal, politiek en cultureel terrein. Bewust als kunstenaars zijn van hun omgeving, dichtbij en mondiaal, willen zij altijd deelnemen aan ontwikkelingen in technologie en wetenschap. Ook begin jaren zestig was er grote belangstelling voor gigantische, futuristische projecten, zoals reuzevliegtuigen, ruimtestations en giga-bouwwerken. De kunstenaars waren zich sterk bewust van die ingrijpende veranderingen, die zoveel invloed op hun denken kregen. In dat klimaat zochten minimal art-kunstenaars aansluiting bij de jonge constructivistische traditie.

In minimal art bewerken kunstenaars hun materiaal (bakstenen, balken, buizen, tl-lampen, enz.) niet, maar plaatsen ze het naast of op elkaar in overzichtelijke composities. Bij herhaling gebruiken ze sobere, geometrische elementen, waarmee soms indrukwekkende volumes worden opgebouwd. Altijd eenvoudige primaire vormen (cirkels, rechthoeken, vierkanten en kubussen), waarbij het steeds om het geheel van het object gaat. Bij de realisatie onderzoeken zij vooral de relatie van het object tot een ruimte. Zelfs in hun meest eenvoudige vorm doen deze zich steeds anders in zo’n ruimte voor, afhankelijk van de positie die men als toeschouwer inneemt. Vaak ziet men een groot deel van de constructie niet, terwijl men die wel intuïtief aanwezig weet. Donald Judd noemde het in eigen publicaties anti-rationalistisch en anti-hiërarchisch, want deze kunst ziet af van een compositie waarin sommige delen belangrijker zijn dan andere.

4
Overzicht tentoonstelling Dan Flavin, Museum of Contemporary Art, Chicago, 1967 (uit catalogus Minimal Art)

Sol LeWitt

Sol LeWitt wordt wel gezien als de grondlegger van de conceptuele kunst, omdat hij als een van de eersten het idee voor een kunstwerk aanmerkelijk belangrijker vond dan de uitvoering.‘Het idee wordt een machine die de kunst maakt’, schreef de kunstenaar, die een uiterst principiële houding aan de dag legde, omdat hij van geen enkele traditie wenste uit te gaan. ‘Een kunstenaar wiens onwankelbare innerlijke overtuiging zijn persoonlijk programma werd’, zei Rudi Fuchs over hem.

Sol LeWitt, zoon van Russische emigranten, groeide op in de nadagen van het abstract-expressionisme, waartegen hij en zijn geestverwanten zich afzetten; de conceptualisten plaatsten het idee boven de emotie en bevrijdden de fantasie. Beïnvloed door Bauhaus en De Stijl begon hij in 1963 met beeldhouwen. Als assistent in het MoMa in New York leerde hij minimalistische kunstenaars als Robert Ryman en Dan Flavin kennen. Sol LeWitt was productief, hij ontwierp meer dan duizend sculpturen, tekeningen en vooral wall drawings, strenge geometrische wandschilderingen en -tekeningen in zwart met wit of grijs, later met primaire kleuren. Hij liet ze door anderen schilderen op de muren van musea en galeries, want waarom zou je op een doek schilderen als je de muur zelf hebt? Zijn instructies beperkten zich dikwijls tot het geven van een concept. Voor hem was de wall drawing een vrij radicale maar logische stap van driedimensionaal naar tweedimensionaal. Opeens had hij een methode gevonden waarbij hij de beperkingen van het formaat van papier en doek kon ontlopen. En belangrijker, hij kon nu direct werken op de muur zonder tussenkomst van een drager, zoals doek of papier. Zo veranderde hij voor zichzelf de rol van tekenen als een bescheiden medium, naar tekenen op groot formaat in architectonische ruimtes.

16   11
Sol LeWitt, wall drawing # 373 in wording, 1998 © Gemeentemuseum Den Haag (l)
Sol LeWitt, wall drawing # 1020, 2002 © Gemeentemuseum Den Haag

Minimal art in Den Haag

Eind jaren zestig introduceerde Enno Develing de conceptuele kunst in Nederland. ’Ideologische kunst: minimal art’ luidde de kop van zijn bijdrage in eveneens het Museumjournaal, dat diende als voorbereiding op de tentoonstelling Minimal Art, die in het Haags Gemeentemuseum werd voorbereid. Tussen zijn eigen kunstopvatting en het werk van de minimalisten zag Enno Develing overeenkomsten, een belangrijke reden voor hem hun werk in Nederland te tonen. Zonder zelf naar de VS af te reizen, Develing leed aan vliegangst, haalde hij in 1968 tien Amerikanen naar Den Haag, onder wie Dan Flavin, Donald Judd, Robert Morris, Robert Smithson en Sol LeWitt, met wie Develing zeer goed bevriend raakt. Een deel van de circa 40 objecten in de Haagse tentoonstelling werd ontworpen voor en als deel van de plek waar ze werden getoond, en uitgevoerd door de Technische Dienst van het museum. Eigenlijk waren het illustraties van de ingrijpende veranderingen die de kunstenaars in die periode voorzagen. Zelf beschouwde Develing ze als maquettes, omdat de meeste Amerikanen met hun projecten het liefst het landschap wilden veranderen.

5
Sol LeWitt, ABCD 2, 1967 (uit catalogus Minimal Art)

Het lag voor de hand om minimal art in het Haags Gemeentemuseum te tonen. Per slot van rekening werkten de minimal art-kunstenaars in de 20-eeuwse traditie van de geometrische-abstracte kunst, met Mondriaan als grote voorganger. Toch werd Minimal Art met gemengde gevoelens begroet. ‘Ik stap er overheen, om hierdoor mijn verachting kenbaar te maken’, schamperde burgemeester Kolfschoten bij de opening. Het werk lag de burgervader kennelijk iets te zwaar op de maag. Een begrijpelijke, maar toch stumperige (eerste) burger(lijke) agressie tegen het onbegrepene van deze steriele vormexperimenten. Enig geduld opbrengen voor de ernstige, onverstoorbare, witte, zwarte of grijze kunstwerken tijdens de duur van de vernissage, was kennelijk niet aan hem besteed. Het werk waar hij misprijzend overheen stapte was het hekwerk van rode en blauwe tl-buizen van Dan Flavin. De sfeer zal bij die gelegenheid toch al aardig opgekropt zijn geweest. Zo moest Carl Andre bij de aanwezige recherche zijn paspoort inleveren. De kunstenaar wilde duidelijk maken dat het kunstenaarschap voor hem een politieke stellingname betekende. Dus nam hij de gelegenheid te baat via een kaartje op zijn jas te protesteren tegen de Amerikaanse agressie in Vietnam, waarop een vrouw dit van zijn borst rukte. ‘Ik ruk toch ook dat parelsnoer niet van uw hals’, was de gevatte reactie van Andre. Toen zijn zaakwaarnemer zich woedend met de kwestie bemoeide, waren de rapen gaar. Door tussenkomst van enige heren van stand werd Carl Andre geïdentificeerd als exposant en kon de zaak gesust worden. In de turbulente jaren zestig waren dit soort voorvallen in musea niet ongewoon.

De expositie Minimal Art moest de aanloop worden naar een aantal museale solotentoonstellingen in het Gemeentemuseum. Enno Develing haalde Carl Andre als eerste naar Den Haag, in 1969. Te elfder ure werd de opening door directeur Wijsenbeek afgelast, hij vermoedde een bezetting van het museum door de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars (BBK). Die had zijn Haagse leden opgeroepen voor een bijeenkomst bij de vernissage. Een jaar later vond de solotentoonstelling van Sol LeWitt plaats, ook met een politiek tintje. LeWitt claimde in een verklaring o.a. inspraak van lokale kunstenaars bij de presentatie en aankoop van actuele kunst door museale instellingen; koren op de molen van de BBK, die inspraak eiste in het tentoonstellings- en verwervingsbeleid van het museum.

6. Carl Andre Stuwdam
Carl Andre, Stuwdam, 1983 © Gemeentemuseum Den Haag

Andere geplande vervolgtentoonstellingen, o.a. van Robert Smithson bleven uit, mogelijk vanwege het politieke karakter van de presentaties. De verwerving van werken kreeg ook geen prioriteit. Ontbrak het de leiding van het museum aan een gepassioneerd vooruit blikken, op wat mogelijk interessant kon worden? Slechts een handjevol vooruitziende verzamelaars, onder wie het echtpaar Visser uit Bergeijk, toonde interesse. Vanwege zijn persoonlijk engagement met minimal art, geraakte conservator Develing bij het Gemeentemuseum in een isolement. Teleurgesteld deed dat hem besluiten binnen de Dienst voor Schone Kunsten, waaronder het museum viel, een andere functie te aanvaarden.

De schrijver Enno Develing

7
Achterzijde debuutroman Alberto en ik van Enno Develing, 1964, uitgave De Bezige Bij, Amsterdam

Vanaf zijn aanstelling bij het Haags Gemeentemuseum in 1966 heeft Enno Develing zich met minimal art beziggehouden. Als wetenschappelijk assistent zette hij een documentatiesysteem op over de nieuwste stromingen in de Amerikaanse kunst. Daarvoor werkte hij enkele jaren bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD), de periode waarin hij ook begon te publiceren. Dat Enno Develing ook auteur was zal niet bij veel buitenstaanders bekend zijn. In 1964 debuteerde hij veelbelovend met een traditionele autobiografische roman, Alberto en ik. Enkele jaren later, respectievelijk in 1966 en 1968 bracht hij geheel andersoortig werk uit: de documentair opgezette projecten Voor de soldaten en De maagden, waarin hij zaken tot een beklemmende eenvoud terugbracht. Voor de soldaten bevat een uitvoerige reconstructie van de eerste dag van een dienstplichtige soldaat in een kazerne met letterlijk weergegeven ervaringen vanuit verschillende standpunten, bijvoorbeeld vanuit een plichtsgetrouwe officier of een afgekeurde homoseksueel. De Maagden is een kaal ooggetuigenverslag van ontmaagdingen, samengesteld uit interviews met jonge vrouwen. Erotiek kwam er niet aan te pas, want over wat de hoofdpersonen erbij dachten, voelden of ondergingen, handelde het niet. Nee, Develing beschreef uiterst gedetailleerd hoe bijvoorbeeld de kamer eruitzag, wat er op de radio was en op het nachtkastje lag, of hoe irritant de sprei tijdens de ontmaagding op de blote billen kriebelde. En wat in de taal werd uitgedrukt vulde hij met beeldmateriaal aan. Feitelijke, eigenlijk saaie fotografie. Ook als schrijver wilde Develing een overeenkomst aantonen tussen zijn boeken en minimal art. Die zag hij vooral in het onpersoonlijke karakter ervan. Beide ontbrak het aan associaties, bijbedoelingen en schoonheidsidealen. En evenals de minimal art-kunstenaars ging het de auteur in zijn werken om de werkelijkheid, de romanfiguren als objecten in het totaal van de omgeving.

de_maagden
Foto uit De Maagden

Enno Develing weigerde zijn boeken proza te noemen, voor hem waren het projecten. De (conventionele) fictieve roman vond hij een verouderde en gekunstelde vorm van literatuur. In plaats daarvan stond hij een objectieve registratie van de werkelijkheid voor. Zo betoogde hij dat de traditionele romanschrijver de afstand tussen zichzelf en de lezer kunstmatig groot had gehouden, door hem alleen de fictie en visie van hemzelf – de schrijver – voor te schotelen. Ondemocratisch vond hij dat, omdat de positie van de romanschrijver ten opzichte van de lezer zo dictatoriale trekjes kreeg. Develings ondubbelzinnig betoog voor het afschaffen van de roman kun je doortrekken naar het afschaffen van de kunst in het algemeen. Juist minimal art achtte hij een democratische kunstvorm, omdat die niet langer van het museum afhankelijk hoefde te zijn. Deze ideeën zette hij uiteen in de anti-roman Het einde van de roman, waarin hij aansloot bij de opvattingen van de minimal art-kunstenaars en de avant-gardisten uit de jaren twintig en dertig: Duchamp, Malevitsj en Mondriaan. Aan hun eenvoudige, emotieloos weergegeven vormen voelde Develing zich verwant.

In zijn laatste project, de anti-roman Het kantoor uit 1973, toonde Enno Develing minimal zich op zijn best. Het is de registratie van een uur werk op een ochtend in het kantoor van een installatiebedrijf, vastgelegd op 240 foto’s en vier grammafoonplaatjes. Daarop staan in spreektaal waarheidsgetrouw weergegeven interviews met het kantoorpersoneel, voorzien van het nodige achtergrondgeluid, zoals gerinkel van telefoons en het ratelen van typemachines. ‘In dit verhaal wordt niets verbloemd, niets weggelaten en niets mooier gemaakt’, zei Develing er over. Hij hield er de onderscheiding ‘de voorloper van J.J. Voskuil’ aan over. De zevendelige romancyclus Het bureau van J.J. Voskuil (het eerste deel verscheen in 1996) beschrijft de dagelijkse gang van zaken op het bureau van het Meertens – Instituut, waar de schrijver lange tijd werkzaam was. Maar in tegenstelling tot de gesprekken in Het kantoor zijn de dialogen bij Voskuil nooit letterlijk uitgesproken.

headphone-icon Enno Develing – Track 2
Enno Develing, geluidsopname uit Het kantoor, 1973 © Letterkundig Museum

De belangstelling die Enno Develing aan de dag legde voor doodgewone zaken, was in de jaren zestig gemeengoed in de kunst, zie bijvoorbeeld de kunstenaars van de Nul-beweging. Met zijn objectieve projecten, die zonder enige symboliek zijn opgezet, schuurde Develing aan tegen de neo-dadaïstische literatuur van schrijvers als J. Bernlef en K. Schippers. Zij publiceerden in die jaren artikelen en gedichten in het tijdschrift Barbarber. Enno Develing verkeerde dus in goed literair gezelschap, veel lezers lijkt hij echter niet te hebben gehad. Kennelijk werden zijn teksten niet door iedereen goed begrepen of verstaan. Critici schreven er vaak met enig dedain over, af en toe geïrriteerd en niet zelden met onverholen spot.

Wetenschappelijk ambtenaar B

Velen, vooral kunstenaars, zullen zich Enno Develing herinneren in zijn nieuwe functie als secretaris van de Gemeentelijke Commissie voor Beeldende Kunsten (GCBK). ‘Wetenschappelijk ambtenaar B’, zei hij er soms met pretogen bij. Zijn kantoor in Pulchri Studio was behangen met tekeningen van Sol LeWitt. Te pas en te onpas prentte hij zijn medewerkers en bezoekers in dat je van LeWitt moest (gaan) houden. Voor tegenwerpingen bood hij geen ruimte!

enno_develing   14
Enno Develing (l)
Sol LeWitt, wall drawing # 1020, 2002 © Gemeentemuseum Den Haag

De GCBK hield zich bezig met kunstopdrachten en aankopen van werk van kunstenaars. Develing kreeg er met spanningen en tegenstrijdige belangen in de kunstwereld te maken. Werd een kunstenaar voor een kunstopdracht in de openbare ruimte afgewezen, niet zelden vanwege inspraak van bewoners of omwonenden, dan voelde dat als een groot onrecht. Oeverloos soebatten was vaak het gevolg en in zo’n proces kon hij wel eens explosief uit de hoek komen. Gerenommeerde kunstenaars wilden dikwijls niet in openbare procedures meedingen, secretaris Develing vond dat van een arrogante houding getuigen. Haagse kunstenaarsverenigingen en vakbonden moesten voor de belangen van hun achterban opkomen, waardoor hij in zijn werk vaak nodeloos op de vingers werd gekeken. En niet alleen door hen, want inmiddels werd Develing, overtuigd communist als hij was, geschaduwd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), die ook zijn telefoongesprekken afluisterde. Als ze bij de BVD zouden hebben geweten dat de van nature zachtaardige Develing door zijn medewerksters liefkozend ‘teddybeer’ werd genoemd, hadden ze die schaduwpraktijken wel uit hun hoofd gelaten.

Vanuit een cultuurpolitieke visie wist Enno Develing bij de GCBK goed onderscheid te maken tussen wat kwaliteit had, ondersteund diende te worden en wat niet. Het ging er hem om de kunst ‘in heel zijn gevarieerde totaliteit’ maatschappelijk te laten functioneren, waarbij hij geen principieel verschil zag tussen (luxe) museumkunst en ‘regelingskunst’. Daarin was hij oprecht. In 1981 keerde hij als conservator terug bij het Gemeentemuseum.

Herbezinning op de abstract-geometrische traditie

Met de aanstelling van de nieuwe hoofdconservator moderne kunst Flip Bool pakte het Gemeentemuseum in 1982 de draad op. De terugkeer van Enno Develing in het museum sterkte Bool in de overtuiging dat de abstract-geometrische traditie een hoofdlijn moest gaan vormen voor de internationale versterking van het verzamel- en tentoonstellingsbeleid. Een van de eerste werken dat in de verzameling belandde, was van Carl Andre. Een werk dat hij voor zijn solo tentoonstelling in 1969 maakte van restjes betonijzer. Het lag in de tuin van Enno Develing weg te roesten. Aankopen van andere conceptualisten volgden. In 1983 vroeg het museum Sol LeWitt een ontwerp voor een wall drawing te maken. Het aanbrengen van muurschilderingen paste toen in de visie van het museum om zich actiever op te stellen en ruimte te maken voor experimenten. Bijvoorbeeld door kunstenaars een werkplek aan te bieden, in plaats van bestaand werk op zaal te tonen. De vier trappenhuizen rond de binnentuin van het Berlage gebouw bleken ideale werkplekken. Naast Sol LeWitt nodigde het museum drie andere, internationaal gerenommeerde kunstenaars uit: Günter Tuzina, Niele Toroni en Günther Förg. Uit de ervaring van het museum bleek dat zij veel respect aan de dag legden in hun omgang met architectonische ruimten.

9   10
Sol LeWitt, wall painting in het Fredericianum, Documenta 7, Kassel, 1982 (l)
Sol LeWitt, wall drawing  # 373 in trappenhuis , 1998 © Gemeentemuseum Den Haag

Op Documenta 7 in Kassel realiseerde Sol LeWitt in 1982 een wall painting in het Fridericianum, gedeeltelijk op panelen, in vijf aaneengesloten vlakken met in grijs en zwart horizontale, verticale en diagonale lijnen. Het Gemeentemuseum besloot in overleg met de kunstenaar deze over te nemen en in aangepaste vorm te laten uitvoeren. Wall drawing # 373, Lines in four directions,werd in 1985 in een van de publieke trappenhuizen aangebracht. Omwille van de omvangrijke renovatie van het museum in 1998, werden die weer in de originele staat teruggebracht en werden de muurschilderingen van de vier kunstenaars in de trappenhuizen om zeep geholpen. Dat getuigde van enig amateuristisch gestoethaspel. Het gebeurde namelijk zonder toestemming van de kunstenaars, in elk geval zonder die van Sol LeWitt. Gelukkig kon enkele jaren daarna onder een nieuwe leiding Wall drawing # 373 terugkeren. Per slot van rekening was volgens de filosofie van Sol LeWitt het werk niet uniek en dus reproduceerbaar. Het terugbrengen van deze muurtekening was een hommage aan Enno Develing, net als de schenking van de sculptuur Rose and Tower. Al in 1989 had LeWitt zijn persoonlijke relatie met de conservator benadrukt, toen hij het museum het gevelkunstwerk Reliëf met geometrische figuren cadeau deed. Het werd aan de gevel van het tentoonstellingsgebouw van architect Schamhart aangebracht ter nagedachtenis aan Develings levenspartner Josine de Bruyn Kops (directeur van Museum GoudA, voorheen het Catharina Gasthuis). Zij was in 1987 overleden. Sol LeWitt koos er leisteen voor, waarmee hij zich zeer respectvol naar de nieuwe tentoonstellingsvleugel toonde. Schamhart zelf bleek er in eerste instantie minder van gecharmeerd.

Reliëf_met_geometrische_figuren,_Sol_LeWitt
Sol LeWitt, Reliëf met geometrische figuren, 1989 © Gemeentemuseum Den Haag

Immer gekleed in een spijkerbroek, trad Enno Develing nooit op de voorgrond. In plaats van op openingen, liet hij zich liever in het café zien, vaak in gelagkamer Balemans in de Malle Molen. Daar ontpopte hij zich als een serieuze en bovenal gezellige causeur, die geen blad voor de mond nam. Vaak gingen de gesprekken over een andere favoriete bezigheid, het observeren van vogels. Onopvallend bewoog hij zich, met enigszins nerveuze tred door het kunstleven. Met kunstenaars sloot hij doorgaans weinig vriendschappen.

Eind jaren tachtig maakte een raadselachtige ziekte, die aan Korsakov deed denken, zich van hem meester. Als je hem op een van zijn wandelingen tegenkwam, kon hij je hulpeloos aankijken, om vervolgens te vragen wie je was, hoe je hem kende en of je met hem gewerkt had. In 1991 ging hij met ziekteverlof, waarna hij in een verpleegtehuis belandde. Tijdens zijn ziekte tot aan zijn dood raakte hij in vergetelheid. In de jaarboeken van het Haags Gemeentemuseum uit die periode wordt met geen woord gerept over het belang dat Enno Develing voor het museum heeft gehad. Eigenlijk paste dat wel bij hem. In 2002 kreeg hij alsnog een herdenkingstentoonstelling, met de collectiepresentatie Minimal. Ter gelegenheid daarvan zijn verschillende muurschilderingen, Isometric Forms van Sol LeWitt, uitgevoerd. Zij legden een inhoudelijke relatie met de uitgekozen locaties:  in het doorgangsgebied naar de tentoonstellingszalen en in de gang naar de Stijl-vleugel. Overigens is in Den Haag nog een andere muurschildering van LeWitt te bewonderen: Wall drawing # 696 in de Koninklijke Schouwburg.

Minimal art, de eenvoud van vorm en kleur, de heldere logica en herkenbare behoefte aan overzicht, reflectie en bezinning. Wellicht dat de minimalisten ook het goede antwoord zouden hebben op de vragen die wij ons in de huidige tijd stellen. Een reden te meer het werk van Enno Develing de nodige aandacht te geven.

12   13
Sol LeWitt, wall drawing # 1018, 2002 © Gemeentemuseum Den Haag (l)
Doorgangsruimte met wall drawing # 1017 links, 2002 © Gemeentemuseum Den Haag

 

Geraadpleegde literatuur, waaruit ook is geciteerd

Enno Develing, Ideologische kunst: minimal art, Museumjournaal serie 13 no 1, 1968.
Minimal Art, Inleiding van Enno Develing, catalogus Haags Gemeentemuseum, 1968.
Enno Develing, Het einde van de roman, herziene druk Paris – Manteau, Amsterdam – Brussel, 1973. Dit essay diende oorspronkelijk ter verheldering van Develings publicaties die hij onder de aanduiding ‘projekt’ liet verschijnen: Projekt I Voor de soldaten en Projekt II De maagden.
Enno Develing, De artotheek, Museumjournaal, maart 1976.
Sol LeWitt, Drawings 1958-1992, bijdragen van Rudi Fuchs en Franz W. Kaiser, 1992.
Laat Sol LeWitt terugkeren in Den Haag, Flip Bool in de Volkskrant, 23 december 1998.
Martijn Meijer, In de leefwereld van de mensen, NRC Handelsblad, 13 juli 2001.
Harmen Bockma, Sol LeWitt,  grondlegger van de conceptuele kunst, Volkskrant 10 april 2007
Ook eigen herinneringen aan Enno Develing en die van Jane Huldman kwamen van pas. 

22 reacties

  1. fijn dat enno weer even in het zonnetje komt. wat zijn ziekte betreft: hij vertelde me ooit dat hij bang was op relatief jonge leeftijd dement te worden. het zat in de familie zei hij, zijn moeder was dat ook overkomen.
    verder mis ik een andere belangrijk ontwerp van sol lewitt: zijn helaas nooit uitgevoerd voorstel voor de vijvers van gemeentemuseum en museon.

    1. Het ontwerp dat de architect van het Museon niet wilde, dacht ik. Daarvoor kwamen in de plaats de weinig geslaagde ‘kunstvijvertjes’ met beelden van Carel Visser op de hoek bij de Kennedylaan.

  2. Met genoegen gelezen. Ach, Enno… ik ben hem niet vergeten.

    Martin Visser vertelde me indertijd een aardige anekdote met in de hoofdrol een werk van Flavin. Dat bestond uiteraard uit een aantal (roze) neonbuizen en het stond in de woonkamer in het fraaie Rietveld-van Eyck huis in Bergeijk waar Martin & Mia woonden. Ze hadden niet alleen veel kunst maar ook een grote hond. Die was nogal erg waaks en iedere keer als de bel ging sloeg hij aan en rende in de richting van de voordeur. Toen hij daarbij een aantal keren dwars door de Flavin heen was gesneld die daardoor in diggelen op de grond kwam te liggen (wat op zich niet erg was, want hij kon gewoon worden vervangen door nieuwe TL-buizen) vonden ze dat toch wat onhandig worden en gaven het werk een andere plaats, in de grote hangar op het stuk grond dat bij het huis hoorde. Maar Flavin was *not amused*. Hij vond dat het werk juist in de kamer had moeten blijven staan en steeds weer door de hond kapotgemaakt, want, zei hij: “Kunst moet storen.”

  3. dank Michiel voor het verhaal over Enno.
    Ik kende hem niet zo goed maar hij was er op zijn ingetogen/intense manier altijd bij.
    Het ontwerp van LeWitt voor de vijvers kreeg inderdaad geen bijval van architect Wim Quist. Zijn bureau ontwierp toen de vijvers met de ‘Oersoep’. De serie evolutionaire beelden zijn van Carel Visser.

  4. beste michiel, alle waardering voor de manier waarop je archeologie van de twintigste eeuw bedrijft en zo Enno Develing weer onder de aandacht brengt die inderdaad een sleutelfiguur was bij de introductie van de Minimal Art in Nederland, een Einzelgänger die een beetje in de Haagse schaduw opereerde en te weinig daarbuiten bekendheid kreeg, ook als auteur van eigenzinnigge geschriften.
    groet, franckgribling

  5. Mooi stuk Michiel! Wonderlijk dat deze Develing mij niets zei, kan me ook niet herinneren dat hij tijdens mijn studie Nederlands ooit ter sprake kwam (wat je van iemand met zulke uitspraken over de toekomst van de roman toch zou mogen verwachten). Ik heb het boek dat wij aan de vakgroep als handleiding gebruikten er nog eens op nageslagen (‘Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poeticale opvattingen in de Nederlandse literatuur’ – Van Bork en Laan), en daar wordt hij toch wel in genoemd. Zoals te verwachten ergens tussen Gard Sivik- en Nieuwe Stijl-auteurs als Armando, Sleutelaar en Vaandrager. Develing wordt in de tekst steeds alleen met zijn achternaam aangeduid. In de index staat wel een voornaam genoemd: ‘Develing, Onno’. In de literatuurgeschiedschrijving (en -onderwijs) mag zijn naam dus ook wel eens afgestoft worden, wellicht is jouw stuk daar een aanzet toe?

  6. Ik heb de tekst met veel plezier gelezen en ben weer getroffen door de manier waarop je de recentere en plaatselijke geschiedenis van de kunst beschrijft. in de eredivisie wordt vaak vergeten dat alle goede dingen op de werkvloer ontstaan. Bedankt Michiel!

  7. Dag Michiel, goed om te lezen. Heb samen met Enno in zijn Lada (als communist verkoos hij een Russische auto en weerlegde stoer elke kritiek over het zware sturen) in de jaren 1975-1981 enkele interessante internationale kunstmanifestaties bezocht, zoals prachtige presentaties van Jan Hoet door de stand Gent en Westkunst in Keulen in 1981. Daaraan en aan het samenwerken heb ik goede herinneringen. Hij hield enorm van autorijden. Maar ook toen ik voor hem werkte bij de Commissie voor Beeldende Kunst (vanaf juli 1975 tot 1 januari 1983) wist hij af en toe niet meer waar hij was. Zo vertelde hij tijdens een van de autoritten dat hij plotseling met de auto op Het Binnenhof stond, zich afvragend: ”waar ben ik, hoe kwam ik hier en waar moet ik naar toe”.
    Groet,
    Erna

  8. Beste Michiel, goed dat je mij er op geattendeerd hebt toen ik je tegen kwam in het Museum., ik heb het gelezen, goed artikel en mooi eerbetoon.

    Groeten,
    Carola Sewing
    (voorheen Develing)

  9. Beste Michiel,

    Mijn complimenten voor het boeiende en aardige artikel; het is een compleet verhaal met een goede sfeerbeschrijving.
    Ik heb wel een aanvulling: Enno had inderdaad vliegangst, maar is desondanks eind jaren zestig naar de Verenigde Staten gevlogen om musea en kunstenaars te bezoeken; hij is daar toen zes weken geweest.

    Met vriendelijke groet,

    Jan Bart Develing

  10. Jan Bart Develing is de zoon van Enno Develing. Hij meldde mij voorts dat Enno voor zijn reis naar de VS aanvankelijk geen visum kreeg omdat hij lid van de CPN (Communistische Partij Nederland) was. Na interventie van de burgemeester werd hem alsnog een visum verstrekt.

  11. Beste Michiel, mooi eerbetoon aan Enno, maar je begint met een foutje: Sol heeft dit beeld niet ter nagedachtenis van Enno ontworpen, maar ter nagedachtenis van Enno aan het Gemeentemuseum gedonneerd. Het concept is veel ouder en werd al 9 jaar eerdeer eens als beeld gerealiseerd, en dan wel in de binnentuin van het Westfälische Landesmuseum te Münster, waar op dat moment Sols tekeningen restrospectief te zien was, die eerder in het Gemeentemuseum te zien geweest was. De twee versies van de structure staan tegenover elkaar afgebeeld op de pagina’s 82 en 83 in het boek ‘Sol LeWitt Concrete Block Structures’ (ed. Michael Brenson, Susanna Singer), dat in 2002 bij Gabrius S.p.A. in Milaan verschenen is. Sol hat in eerste instantie ook een ander, veel monumentaler beeld in gedachte – te zwaar voor het plafond van de Wonderkamers. Het voorstel om deze structure te gebruiken kwam van Susanna Singer, en het idee om het in Berlage baksteen uit te voeren kwam van mij – omdat het in de oorspronkelijke uitvoering in gasbetonsteen nog steeds te monumentaal voor de binnentuin van het Berlage gebouw geweest was. De aanleiding voor deze donatie was een aangevulde collectiepresentatie in 2002 ter nagedachtenis van Enno’s Minimal Art tentoonstelling van 1968 met in de projectenzaal een hommage aan Enno. Sol kwam toen naar de opening, maar het beeld in de binnentuin was op dat moment nog niet helemaal klaar.
    Met vriendelijke groet,
    Franz

  12. Beste meneer Morel
    Ik ben blij met uw eerbetoon aan Enno Develing. Eindelijk de aandacht die hij verdient! Al geruime tijd voor zijn vroegtijdig overlijden waren zijn ideeën in de vergetelheid geraakt. Desondanks verbaasde het me dat de Bezig Bij op zijn begrafenis verstek liet gaan. Maar ja, Enno Develing hoorde niet tot het Amsterdamse, de hele Rotterdamse Gard Sivik scene heeft dat parten gespeeld..
    Ik kan me ook herinneren dat Enno’s carrière in het Gemeentemuseum geblokkeerd werd omdat hij geen kunstgeschiedenis had gestudeerd. Het woord carrière kenden we toen trouwens niet, maar dat Enno niet bevorderd kon worden, dat wil zeggen dat hij formeel geen conservator kon worden, betekende dat hij in een lagere salarisschaal bleef hangen. Voor zijn gezin met twee kinderen was het in die tijd bepaald geen vetpot.

    1. Aanvulling op mijn opmerkingen van 19.10.2013.
      Develing had twee uitgevers.
      Alberto en ik, 1964 en Voor de soldaten, 1966 zijn uitgegeven door de Bezige Bij.
      De maagden 1968 en 1969, en het Kantoor 1973 zijn uitgeven door Manteau.
      Het Einde van de roman 1973 heeft Develing in eigen beheer uitgegeven.

  13. Ha Franz,
    Hartelijk dank voor je reactie op mijn verhaal over Enno en Sol Lewitt. Je reactie staat er nu op mijn blog ook onder.
    Nu heb ik notabene een halve dag in jullie bibliotheek doorgebracht en materiaal verzameld, maar het is me daar niet duidelijk geworden dat het betreffende beeld al eerder in Münster gerealiseerd is. Een welkome aanvulling. Mocht ik mijn verhalen nog eens op een andere wijze publiceren dan zal ik je informatie en ook die van anderen graag verwerken.
    Zoals je uit mijn verhalen kunt afleiden ben ik niet uit op ‘wetenschappelijk verantwoorde’ essays, hoewel de informatie uiteraard wel betrouwbaar moet zijn. Daarom ben ik blij met je aanvullingen. Ik vind het leuk om vooral wat meer persoonlijk getinte portretten over kunstenaars te schrijven, met wie ik zelf het een en ander gedeeld heb en van wie ook veel geleerd heb. Enno behoorde daar stellig toe.
    Hartelijke groet,
    Michiel

  14. Hallo Michiel,
    Dat boek over de ‘Structures’ van Sol LeWitt, waarop ik in mijn bijdrage voor je blog refereer, en waarin beide versies van die structure tegenover elkaar afgebeeld staan, kon je niet in onze bibliotheek vinden, omdat het tegenwoordig op mijn kantoor ligt. Ik heb hier ook de ingelijste fax van Sol waarin hij tegen mij zegt dat het dit moet worden. De fax met zijn eerste, te zware voorstel heb ik niet meer. Misschien is die nog ergens in de archieven. De discussie over een alternatief vond vooral telefonisch plaats tussen Susanna Singer en mij. Het voorstel dat Sol dan heeft overgenomen kwam van haar (voor de structure) en van mij (voor de keuze voor de Berlage baksteen). Susanna’s idee, deze structure te gebruiken, heeft overigens wel een ver link met Enno: De tekeningen tentoonstelling, die de aanleiding voor de eerste realisatie daarvan in Münster was (overigens daar ook in een binnentuin), had oorspronkelijk door Enno gedaan moeten worden, maar die kon dat toen wegens zijn ziekte al niet meer. Dus heb ik het georganiseerd.
    Die zaterdag middag, toen jullie in het Gemak zaten, kwam ik in Amsterdam nog Wim van Krimpen tegen, die me op historische fouten in de aankondiging van het symposium en in je blog aanspraak. Ook ergerde hij zich erover dat hij nergens genoemd werd. Hij had immers als directeur de vier muurschilderingen in de trappenhuizen weer teruggebracht, wat de aanleiding was voor de collectie presentatie ‘Minimal’, met daarin opgenomen een hommage aan Enno Develing, wat wederom een aanleiding was voor die schenking.
    Hartelijke groet,
    Franz

  15. Ha Franz, wederom bedankt voor je heldere uiteenzetting. Onlangs vroeg een redacteur van het tijdschrift ‘De Parelduiker’ mij of ik mijn verhaal over Enno Develing wilde aanpassen en in een nieuwe versie meer wilde ingaan op Enno’s literaire kwaliteiten. Of ik daar nog eens aan toekom weet ik niet, het is niet direct mijn vakgebied. In een eventuele andere versie zal ik je informatie zeker gebruiken. In ieder geval weet ik nu hoe de vork in de steel zit.
    Wim van Krimpen heb ik overigens wel genoemd, weliswaar niet bij naam, maar wel als ‘de nieuwe leiding’ die de oorspronkelijke muurschilderingen weer liet terugkeren. Ik zal hem vragen de tekst nog maar eens goed door te lezen! Trouwens, zijn voorganger, onder wiens directoraat de wandschilderingen in de vier trappenhuizen verdwenen, heb ik ook niet met naam genoemd. Waarom zou ik? Beste groet, Michiel

  16. Flip Bool was lange tijd hoofdconservator in het Haags Gemeentemuseum, tegenwoordig heet het Kunstmuseum Den Haag. De erfenis van Enno Develing heeft hij vanaf 1982 in het verzamel- en tentoonstellingsbeleid van het museum voortgezet en uitgebouwd. In 2002 schreef hij nog een hommage aan Enno Develing voor de tentoonstelling ‘Minimal’, die van 26 januari t/m 31 maart 2002 in het museum plaatsvond. Daarvoor publiceerde hij het informatieve artikel ‘Minimal Art’ in GeM-Magazine, 2002, nr. 1, pagina 12-15, een tekst, waarvan ik me niet herinner die ooit te hebben gezien. Tegenwoordig wordt Flip Bool in toenemende mate door onderzoekers benaderd met vragen over zijn museale verleden. Daarom maak ik graag melding van zijn artikel en het magazine waarin het gepubliceerd is.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *