Kurt Schwitters (dadaïst en Merz-kunstenaar), Lajos d’Ébneth (schilder en ontwerper), Jan Duiker (architect) en Joseph Golüke (grootvader)

Lajos d’Ébneth kreeg ik pas in 1997 goed in het vizier. Dat jaar schreef Kees Broos in Haagsche Nieuwen over de uit Hongarije gevluchte kunstenaar, die midden jaren twintig in Kijkduin verzeild raakte. Zijn huis daar, aan de Zandvoortselaan, was enige tijd een smeltkroes van de modernistische bewegingen van Bauhaus en De Stijl. Ook de Duitse dadaïsten Hanna Höch en Kurt Schwitters verbleven een korte periode bij de jonge Lajos d’Ébneth aan de Haagse kust. Schwitters was toen al internationaal een gevierd kunstenaar, de onbetwiste meester van de collage en vooral bekend vanwege Merz. Die naam gaf hij zijn werk om er een eigen richting mee aan te geven: collages heetten Merzzeichnungen, schilderijen en reliëfs Merzbilder, sculpturen Merzplastik en een totaalkunstwerk in de vorm van een sculptuur kreeg de naam Merzbau. En dan hebben we het nog niet eens over zijn Merz-poësie die hij voordroeg, zijn projecten voor Merz-theater en zijn bijdragen aan de typografie.


Kurt Schwitters, Wie Senkrecht-Wagerecht, 1926, collectie Sprengel Museum Hannover

Onlangs stond ik  in Schwitters’ geboortestad Hannover in het Sprengel Museum oog in oog met zijn schilderij Wie Senkrecht-Wagerecht. Het is het enige bewaarde schilderij, dat de kunstenaar in Kijkduin maakte. Tijdens het verblijf in de Duitse stad nam ik ook de gelegenheid te baat voor een bezoek aan het Stadtarchiv. Een gehele middag heb ik er in dikke geboorteregisters zitten speuren naar de geboortedatum van mijn grootvader: Joseph Joannes Bernardus Golüke. Duitser kan het niet. Volgens mijn moeder moest hij in of rond 1887 in Hannover geboren zijn. En toevallig of niet, 1887 was ook het geboortejaar van Kurt Schwitters. Toen ik me bovenmatig voor hem begon te interesseren, fantaseerde ik erop los. Mijn grootvader en Kurt Schwitters moesten hun kinderjaren toch op steenworp afstand van elkaar doorgebracht hebben? Ongetwijfeld zaten ze in dezelfde klas en wie weet wat ze samen allemaal hadden uitgespookt. Lange wandelingen door de natuur moeten ze zeker samen hebben gemaakt. Vroeger, toen grootvader Golüke in Breda op de Morelletjes kwam passen, maakte hij op z’n dooie gemak een ‘ommetje’, heen en terug naar de Belgische grens. Ook Kurt Schwitters heeft in zijn leven wat afgestruind. Bekend is dat hij tijdens verblijven aan de Nederlandse kust lange, vroege ochtendwandelingen langs de zee maakte. In mijn geest loop ik met beiden mee. Golüke en Schwitters: twee forse, rijzige mannen, rustig van aard maar met een speelse geest. Die gasten kruipen in mijn kop, iedere keer als ik in Kijkduin in het villawijkje met zijn lage prairiewoningen terecht kom, dat nog steeds wat geïsoleerd tegen de duinen aan ligt. Regelmatig doorkruis ik de straten daar, als ik er hardlopend een training afwerk. Ons startpunt, de atletiekbaan aan de Laan van Poot ligt er een kilometertje vandaan, ook zo mooi tegen de duinen aangevlijd.

   
Villapark Kijkduin, Duinlaan (l) en Katwijkselaan en Scheveningselaan, ca. 1930

Villadorp Kijkduin met zijn lage landhuisjes en cottages, grote tuinen en brede lanen was een wereld op zich. Het is een stedenkundig ontwerp van het architectenbureau (Jan)Duiker en (Bernard) Bijvoet. Hun eerste plan dateert al uit 1919 en voorzag oorspronkelijk  in twee hotels, waarvan een badhotel, met daartussen een brede Amerikaans ogende ‘parkway’. En werd rekening gehouden met een toekomstige tramverbinding met Den Haag en de verlenging van de Laan van Meerdervoort. Door de algehele malaise uit die tijd bleek het plan echter niet haalbaar. Daarom werd besloten alleen het noordelijk deel van 17 ha te bebouwen met 126 premie-huizen voor de Haagse middenstand die de ‘woonkazernes’ in de benauwde binnenstad wilde ontvluchten. In de periode dat de befaamde architect Jan Duiker in Den Haag werkte, voltrok zich een aansluiting met de toenmalige opvattingen ontwikkeld door De Stijl. Het ontwerp van de zeven verschillende typen huizen in het villadorp en hun relatie met de omgeving, was vooral geïnspireerd door de architectuur van de zogenaamde prairiehuizen van Frank Lloyd Wright. Hoewel ze voor de toenmalige begrippen ver van de stad lagen, waren de woningen door hun ligging, vlak aan zee, bijzonder: vrijstaand óf samengevoegd tot twee of drie ‘onder één kap’, waarvan de plattegronden op wisselende wijze en vernuftig aan elkaar waren geschakeld. Ook de plattegrond van de huizen was ontleend aan de thematiek van Wright’s  prairiehuizen, waarin vooral de langgerekte overgangen van het hart van het huis naar de buitenkant opvielen. In de opeenvolging van hoge naar lager gelegen ruimtes was dezelfde invloed merkbaar: woonruimten, die subtiel overgingen in de tuin, via dubbele deuren naar een gedeeltelijk overdekt en een gedeeltelijk open terras en vervolgens met een of meer treden naar een lager gelegen tuin. De landhuisjes in Kijkduin oogden groot, maar vanwege de indeling van twee of drie ‘onder één kap’ waren ze niet echt riant. In die zin waren de huizen in tegenstelling tot Frank Lloyd Wright’s werk in de VS maar van een schijnbare grootsheid. Het bewuste huis aan de Zandvoortselaan had de plattegrond van een h-vorm en grote naar voren liggende veranda’s: ook drie huizen ’onder één kap’, met de huisnummers 12, 14 en 16.


Frank Lloyd Wright, The Robie House, Chicago, 1910

De eerste huizen werden in 1923 verkocht of verhuurd, maar door de crisis raakte men de woningen moeilijk kwijt. Bovendien bestond de weg naar Kijkduin slechts uit een smalle straatweg voor auto’s met daarnaast een door struiken omzoomd fiets- en wandelpad. Volgens de Haagse scribent Rico Bulthuis moest je oppassen de konijnen die voor je voeten sprongen, niet dood te rijden. In de winter kon je het nauwelijks bereiken. Dan bleef de autobus in de sneeuw steken en als je ging fietsen moest je oppassen niet te verdwalen. Vanuit Den Haag kon je er met bus 4 komen, vanaf het Valkenbosplein, voor 10 cent, getuige de buskaartjes die Kurt Schwitters in enkele van zijn collages gebruikte. Het romantische isolement zorgde voor een speciale sfeer tussen de paar honderd bewoners, waaronder opvallend veel kunstenaars. Bekende en onbekende, en ook een aantal dat zich weinig aantrok van de steeds slechter wordende omstandigheden in de crisisjaren, na de beurspaniek op Black Friday in1929. ‘Een enclave van kunstenaars’ noemde Remco Campert het villawijkje. Hij bracht er een korte tijd van zijn ‘opgebroken’ jeugd door met vader Jan Campert en diens toenmalige vrouw, dichteres Clara Eggink. Pauline Bloemsma en Sjoerd van Faassen laten ons in het boekje Een bezield dorp meekijken naar de kunstenaars en schrijvers, die tijdens het interbellum het villadorp Kijkduin bevolkten. Dit met als achtergrond het leven in beroemde kunstenaarsdorpen als Barbizon, Bergen en Domburg.


Villapark Kijkduin, ca. 1935, Zandvoortselaan 10 – 12, het tweede huis met de naar voren liggende veranda’s werd in 1926 door Lajos d’Ébneth bewoond. Het huis is verloren gegaan.

Villadorp Kijkduin, zomer 1926. Het huis, Zandvoortselaan nr 12, op slechts 200 meter van zee, was door de jeugdige, temperamentvolle kunstenaar Lajos d’Ébneth gehuurd, waar hij vrienden en kennissen uitnodigde om te komen logeren en te genieten van zee en strand. Deze van oorsprong Hongaarse kunstenaar stond toen al twee jaar in Den Haag ingeschreven. Als 16-jarige soldaat overleefde hij de Eerste Wereldoorlog en een communistische opstand om na enige omzwervingen in 1923 in Berlijn te geraken. De economische crisis dreef hem bij toeval naar Den Haag waar hij in het hart van de moderne beweging belandde. Hier trof hij zijn landgenoten Vilmos Huszár, kunstenaar van De Stijl en de constructivist László Moholy-Nagy. Toevallig is Lajos d’Ébneth ook Kurt Schwitters ergens tegen het lijf gelopen, die hij uitnodigde bij hem in Kijkduin te komen logeren.

De reislustige Schwitters verbleef in de jaren twintig al menig maal in Nederland. Voor het eerst in januari 1923 op uitnodiging van Theo van Doesburg, kunstenaar en architect van De Stijl die hij enkele jaren eerder, waarschijnlijk in Berlijn of Weimar had leren kennen. Met Theo van Doesburg, Vilmos Huszár en Pétro (Nelly) van Doesburg begon Schwitters dat jaar aan de beroemde Dada-Veldtocht door Nederland, waarvan de eerste soiree op 10 januari in de Haagsche Kunstkring plaats vond.


Aankondiging van een Dada-avond in Diligentia in Den Haag.

Dada-avonden waren zeer vermakelijk en lokten vaak heftige reacties van het publiek uit. De opzet was ook om zoveel mogelijk tumult te maken en het publiek op te ruien. Meestal droeg Van Doesburg controversiële teksten voor en speelde Nelly stukken van moderne componisten als Satie en Stravinsky, een treurmars voor een krokodil of een militaire mars voor mieren. Huszár toonde zijn mechanisch bewegende pop, die hij op een wit scherm projecteerde. Schwitters zorgde voor het amusement wanneer hij zich onder het publiek mengde, vreemde geluiden maakte of absurdistische gedichten voordroeg. Op gezette tijden onderbrak hij Doesburg met hondengeblaf of andere vreemde geluiden. De schrijver Jan de Hartog bezocht als jongen een Dada-soiree in Artis, waar twee ongetrouwde nichten hem mee naar toe namen. ‘Het publiek keek elkander verbijsterd aan, terwijl de dichter Kurt Schwitters op het podium doorging met kwinkeleren, knorren, piepen en boeren. Toen opeens riep het getergde heertje naast ons luid: “Kukeleku!”. De zaal barstte los in een daverend gelach en terwijl de dichter op het podium onverdroten doorging met zijn natuurgeluiden greep er in de Koningszaal iets plaats dat een fundamentele verandering bracht in de rollen van gehoor en spreker. Iedereen begon te kakelen, te koeren en te fluiten’, aldus Jan de Hartog. Later verklaarde Schwitters dat alleen in Nederland, en wel in Amsterdam, het dadaïsme onmiddellijk door zijn gehoor was gegrepen en begrepen!

Naar alle waarschijnlijkheid logeerden Kurt Schwitters en zijn vrouw Helma tijdens de eerste verblijven in Nederland in de Haagse Klimopstraat bij Lena Milius, Van Doesburg’s  tweede vrouw of bij Huszár aan de Weverslaan in Voorburg. Maar ook in Drachten bij Evert en Thijs Rinsema, die met groot enthousiasme de Stijlprincipes hadden omarmd. De twee broers hadden er samen een schoenmakerij. Evert had literaire aspiraties, Thijs schilderde en ontwierp meubels in zijn vrije tijd. Kurt Schwitters raakte goed bevriend met beiden.


Kurt Schwitters met zijn vrouw Helma bij Theo en Nelly van Doesburg, Klimopstraat 18 in Den Haag, 1923

De logeerpartij van Schwitters in 1926 in Kijkduin, waar hij de logeervertrekken en het atelier van Lajos d’Ébneth tot zijn beschikking kreeg, liep uit op een maandenlange woon- en werkvakantie en een jarenlange vriendschap met de Hongaar. De Zandvoortselaan 12 – 16 werd met de komst van de Duitser een ontmoetingsplaats voor de Europese avant-garde met illustere figuren als Theo en Nelly van Doesburg, Laszló Moholy-Nagy, Vilmos Huszár en de architecten en ontwerpers Cornelis van Eesteren, J.J.P. Oud, Gerrit Rietveld en Piet Zwart. Ook de al genoemde Dadaïst Hanna Höch kwam op uitnodiging van Schwitters naar Den Haag, hetgeen tot een langdurige liefdesrelatie met de Nederlandse schrijfster Til Brugman zou leiden. Samen woonden zij tot aan hun verhuizing, in 1929  naar Berlijn, aan de Ligusterstraat 20 in Den Haag.

Aan zee beleefde Schwitters een ontspannen en productieve periode. Hij genoot. Zelf schreef hij erover dat hij in Kijkduin een nieuwe uitdrukkingsvorm vond. Voor zover bekend maakte hij er naast collages en reliëfs ook veertien Merz-schilderijen, hetgeen een mooie aanleiding bleek om weer te gaan exposeren. De jaren daarvoor was Schwitters vooral bezig geweest met het dadaïsme. De werken die de kunstenaar vervolgens in 1927 in de omvangrijke expositie ‘Grossen Merzausstellung’ toonde, waren voor bijna een derde deel in Kijkduin geproduceerd. Hij had ze doorlopend genummerd, waarbij jaartal en nummer in de titel waren opgenomen. Uit de werken van de Kijkduinperiode valt op dat Schwitters veel met horizontalen en verticalen werkte, stijlmiddelen als dubbele lijnen gebruikte, bijeengebracht rond een blokvorm of kruisende assen, en regelmatig met zwevende kleurvlakjes tegen een egale of witte achtergrond werkte. Over de gehele linie maakte het werk in deze periode een meer geordende indruk als dat in zijn eerdere collages. Dat er iets van een kruisbestuiving tussen Schwitters en d’Ébneth moet zijn geweest is duidelijk, want dezelfde waarnemingen zijn van toepassing op het werk van Lajos d’Ébneth. Als jonge kunstenaar was Lajos d’Ébneth uitvinder, ontwerper en schilder tegelijk. Aanvankelijk werkte hij in een symbolistische stijl en daarna als expressionist.  Midden jaren twintig begon hij echter naar hartenlust met diverse abstractiemethodes te experimenteren en ademde zijn werk de geest van de tijd. Hij maakte toen constructies, collages, reliëfs en ook schilderijen waaraan hij plastische elementen toevoegde. Wellicht dat Schwitters en d’Ébneth ook samen een of meerdere werken hebben gemaakt. Sjarel Ex, directeur van museum Boymans van Beuningen en kenner bij uitstek van het werk van Lajos d’Ébneth, zag daarvoor aanwijzingen in het werk Kleines Seemannsheim.


Kurt Schwitters, Kleines Seemansheim, 1926, collectie Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen

Hierin herkende Ex in het midden een typische Ébneth-haakvorm, in contrasterend gekleurde latten met elkaar overlappende vlakken en veel primaire kleuren, het handelsmerk van de kunstenaar en van De Stijl. Ook viel hem op dat de compositie intuïtief is uitgebalanceerd met zwevende gekleurde elementen, aangevuld met een paar ruwe, onbeschilderde bestanddelen. Niet ondenkbaar is dat de bestanddelen, die kleur dragen van d’Ébneth zijn. Waarschijnlijk voegde Schwitters er het houten wiel en de ongeschilderde stukken hout links in de compositie er later aan toe. Schwitters gebruikte namelijk altijd naturel materiaal, zoals hij het vond, Lajos d’Ébneth daarentegen placht voor zijn werken stukken hout op maat te brengen en ze kleur te geven. Het werk zelf is verloren gegaan en het bestaan ervan is alleen van twee foto’s in verschillende stadia bekend. Dat geldt voor zo’n driekwart van de werken, die in de zomer van 1926 in Kijkduin zijn gemaakt.

   
Lajos d’Ébneth, Komposition, 1926 (l) en Komposition, 1927, collectie Berlinische Galerie, Berlijn

Wat me het meest intrigeert is dat Schwitters aan de Zandvoortselaan aan een grote versie van een Merzbau werkte. Pas in 1977 werd dit bekend, toen Lajos d’Ébneth het aan een van de vele Schwitters-onderzoekers vertelde. Tijdens een van zijn dagelijkse vroege ochtendwandelingen langs de zee vond de kunstenaar op een keer een grote scheepsbalk en sleepte die naar huis. Dat was het begin van een Merzbouwwerk in de tuin aan de Zandvoortselaan. D’Ébneth schreef erover: “Schwitters, gewapend met zijn grote rugzak, liep langs de zeekust en verzamelde de ’s avonds de door de zee uitgespuwde voorwerpen van waarde, bestaande uit houten planken, touwen enz. en sleepte ze met grote inspanning naar huis. Terwijl hij zijn door Helma klaargemaakte ontbijt, een grote bloemkoolkop, naar binnen werkte, bestudeerde hij zijn buit. Dat was het startritueel met de planken. In de tuin bevond zich een dagelijks groeiend monument waaraan de nieuwe stukken werden toegevoegd. Het ging namelijk om een ruimtelijk bouwwerk van meer dan 2,5 meter hoog. Op een dag bekroonde hij het met een omgekeerd vogelnest. Zeer tevreden en zijn schepping liefkozend doopte hij het Seemannsheim mit Bubikopf. Dagen later verwijderde hij plotseling het nest en riep na lang nadenken Seemannsheim ohne Bubikop. Op mijn vraag waarom hij het Seemannsheim onthoofdde zei hij verstrooid, ‘een Bubikopf is met leegte gevuld’. Bij zijn vertrek uit Kijkduin schonk Schwitters het Zeemanshuis aan de Hongaar. Die kon het niet onmiddellijk meenemen, toen hij een half jaar later het huis aan de Zandvoortselaan verliet. Enige weken later, toen hij het wilde gaan ophalen, bleek het door de nieuwe bewoners te zijn vernietigd.

De Tweede Wereldoorlog heeft er voor gezorgd dat er veel meer vernietigd is. Schwitters’ huis in Hannover, dat in meerdere ruimtes zijn Merzbau omvatte, is in 1943 geheel verloren gegaan. Aan de hand van bewaarde foto’s kon deze later op verschillende plekken gereconstrueerd worden. In Kijkduin verkeert vandaag de dag geen enkele van de villa’s van Duiker en Bijvoet nog in de originele staat. De grootste klap kregen ze in de oorlog te verwerken toen de Duitsers het tot Sperrgebiet verklaarden.  De helft van alle oorspronkelijke woningen zijn in de oorlog of in 1946 als gevolg van de slechte bouwkundige staat gesloopt. Ook het huis aan de Zandvoortselaan is verloren gegaan. De jaren daarna hield de vernielzucht overigens niet op. In authentieke staat verkerende panden mochten worden gesloopt ten gunste van grotere woonvolumes. Momenteel genieten enkele huizen de status van bescherming als Rijksmonument, ook al verkeren zij niet meer in originele staat, staan zij daar zelfs ver vanaf.

In zijn korte leven werd Jan Duiker een van de belangrijkste avant-gardistische architecten in  Nederland. Hij was verantwoordelijk voor de bouw van het wereldberoemde sanatorium Zonnestraal in Hilversum, dat in 1928 zijn officiële opening beleefde. Met de betonspecialist Jan Wiebenga ontwierp hij  Nirwana, het eerste Nederlandse flatgebouw aan een van de toegangswegen naar Den Haag. Vermaard zijn voorts de Ambachtsschool in Scheveningen, de Openluchtschool en de Cineac in Amsterdam. Duiker overleed op 45-jarige leeftijd, in 1935, aan de gevolgen van kanker.


Derde Ambachtsschool aan de Zwaardstraat in Scheveningen, ontworpen door Jan Duiker en Bernard Bijvoet, 1931. In architectenkring wel de ‘Rembrandt van Den Haag’ genoemd

Kurt Schwitters bezocht Nederland in de dertiger jaren nog een paar keer, het laatst in 1935. Enkele korte verblijven in Noorwegen bevielen hem kennelijk zo goed dat hij er in 1937 zijn toevlucht zocht. Hij vertrok naar Lysaker bij Oslo, waar hij aan een tweede Merzbau begon. Ook die werd later in 1952 vernietigd, nu door brand. Om zich in Noorwegen in leven te houden maakte hij landschappen en portretten. In 1940 moest hij wederom voor de nazi’s op de vlucht slaan. Met zijn zoon belandde Schwitters in Engeland. In 1947 maakte hij in Elterwater nog een aanvang met zijn derde Merzbau maar kwam kort daarna, begin januari 1948 te overlijden.

   
Kurt Schwitters, (Geldig voor één rit), 1928 (l) en Mz 30, 19. (Reep), 1930, collectie Marlborough International Fine Art

Vanaf 1927 geraakte Lajos d’Ébneth betrokken bij vormgeving van reclame, waarin Vilmós Huszar en Piet Zwart hem al waren voorgegaan. Zo ontwierp hij de huisstijl voor Wernink Beton Maatschappij. Vanwege de crisis was Lajos d’Ébneth in de jaren dertig geen schilder meer, maar werkte hij in de sfeer van bouwen, waarvoor hij colleges bouwkunde had gevolgd. In de oorlog dook hij onder in een psychiatrische kliniek. Met zijn toenmalige vriendin, de zangeres Maria Scholten die hij al in 1936 in Den Haag ontmoet had, smeedde hij plannen voor emigratie. Die kregen in 1949 vaste vorm toen beiden, als ontdekkingsreizigers altijd nieuwe horizonten tegemoet gaand, naar Peru emigreerden. Het werd d’Ébneth’s derde emigratie. Bij Lima bouwde hij een ruim rationalistisch huis met ateliers. Tot zijn dood in 1982 was hij er een gewaardeerd kunstenaar.


Woonhuis met ateliers van Lajos d’Ébneth, Lima, Peru, 1969

In 1970, toen ik in Amsterdam woonde, placht ik iedere maandagavond bij opa en oma Golüke in de Bernissestraat langs te gaan. Ze konden guitig verhalen hoe zij hun eigen kinderen mee naar het Rijksmuseum sleepten. Helaas was Kurt Schwitters toen nog niet bewust binnen mijn gezichtsveld verschenen, anders zou hij wel onderwerp van gesprek geweest zijn. En mijn moeder blijkt het helemaal niet bij het rechte eind te hebben gehad. Door een familieaangelegenheid kwam ik er onlangs toevallig achter dat mijn grootvader helemaal niet in Hannover geboren is maar in Amsterdam, god betere het, op eerste kerstdag 1878 en dus niet in 1887. Zijn vader is onbekend maar zijn moeder, Amalie Henriette Christine Golüke blijkt in 1846 in Lippe geboren te zijn, een landstreek tegen Hannover aan. Sinds ik dat weet fantaseer ik dat mijn overgrootmoeder dan maar de vader van Kurt Schwitters gekend heeft. Die was eigenaar van een damesconfectiezaak in Hannover en Amalie zal toch wel als verkoopster in zijn zaak gewerkt hebben?  Amalie Golüke is kort na grootvader’s  geboorte overleden; als weeskind is Joseph Golüke door twee zusters uit Twente geadopteerd.


Joseph en Agnes, opa en oma Golüke, ca 1965

Overigens, de geboortedatum van Kurt Schwitters heb ik ook niet in het Stadtarchiv van Hannover aangetroffen, hetgeen mij nog steeds voor raadselen stelt. De kunstenaar zelf had er wel een aardige collage van kunnen maken.

Geraadpleegde en hier en daar geciteerde literatuur

De Dagen na Donderdag van Rico Bulthuis, Kosmos Amsterdam, 1975
Wat Duiker en Wils in Den Haag bouwden, Artoteek Den Haag / Heden, 1989
Kurt Schwitters in Nederland, Merz, De Stijl & Holland Dada, Stadsgalerij Heerlen, 1997
Haagsche Nieuwen, Den Haag als verblijfplaats en doorgangshuis voor beeldende kunstenaars, Artoteek Den Haag / Heden, 1998
Dada Den Haag,  Artoteek Den Haag / Heden, 1999
Duiker in Den Haag, Dienst DSO, Gemeente Den Haag, 1999
Lajos d’Ébneth en de avant-garde, 1923-1933, Centraal Museum, 2002
Een bezield dorp?, Kunstenaars in Kijkduin tijdens het interbellum, Artoteek Den Haag / Heden, 2006

15 reacties

  1. We gaan in oktober vanuit ons atelier in Den Haag (live verbinding DHHann) aan de slag met Schwitters voor een tentoonstelling in Hannover in het kader van het Schwitters jaar aldaar.
    Goed dus om dit verhaal te lezen.
    Topp & Dubio

  2. Wat jammer, Michiel, dat je behalve Kees Broos en Sjarel Ex niet de auteurs noemt van de twee intensief door jou benutte boekjes over de Dada-veldtocht in Den Haag resp. de kunstenaarskolonie in Kijkduin. Dat zou toch wel elegant geweest zijn, want – kan ik je verklappen – die hebben in beide boekjes veel van hun energie en kennis verwerkt…
    Sjoerd

  3. Hoe kan ik jullie vergeten Sjoerd! Deze onvergeeflijke omissie heb ik hersteld en jullie inzichtelijk stuk in ‘Een bezield dorp, kunstenaars in Kijkduin in het interbellum’ alsnog in de tekst vermeld. Voorzien van jullie namen. En bij deze meld ik ook de graag August Hans den Boef, met wie jij in 1999 de Dada – veldtocht in Den Haag uit 1923 terug in herinnering bracht. Beide boekjes overigens uitgegeven door Heden/Artoteek Den Haag.

  4. Dag Michiel, wat een prachtig verhaal weer!!
    Natuurlijk ook omdat het o.a. over mijn geboorte dorp gaat. Je kunst columns zijn steeds weer bijzonder om te lezen,vooral door alle verbanden gelegd worden en relaties die duidelijk worden.
    Liefs Loes

  5. Wat een schitterende opsomming van mensen en ideeen. Moeilijk meer voor te stellen als nu door Kijduin loopt.
    Weet jij toevalllig iets over het verblijf van Miklos Banffy, een Hongaarse graaf die een fantisch epos heeft geschreven over het leven van de Transylvaanse adel voor de 1e WO (het eerste deel is net vertaald in het Nederlands met de titel ‘Geteld Geteld’. Hij heeft ook een tijdje in Den Haag verbleven en kon kiezen tussen biljartleraaar of kunstenaar. Maakt nieuwsgierig….

  6. Hi Michiel,
    Excuses voor de later reactie, maar ik verkeer zoals je weet geregeld en vrj lang in Frankrijk; vandaar.
    Ik heb als gewoonlijk ook deze bijdrage met veel plezier en aandacht gelezen.
    En ik heb er veel van geleerd. Ik heb mijn studenten destijds uiteraard het een
    en ander over Dada verteld, maar in summiere vorm. Ik heb zelfs gedacht dat ik
    er veel van wist, maar na jouw artikel…
    Wat ik helemaal niet wist en mij erg boeide is jouw verhaal over Schwitters in Kijkduin, nota bene bij mij om de hoek. Ik rijd en loop er nu anders doorheen.
    Bedankt!

  7. Met heel veel belangstelling heb het prachtige verhaal gelezen, waarin de naam van mijn oom Lajos genoemd wordt.Hij was getrouwd met een nichtje van mijn moeder.
    In 1975 bezocht ik, samen met mijn echtgenoot, mijn tante Maria (werkelijke naam:Miep)Scholten, in hun meer dan fraaie huis in Chaclacayo.
    Opmerkelijk vond ik, dat Oom Lajos teruggekeerd was naar de” moderne” manier van schilderen.
    U heeft mij bijzonder veel leesplezier gebracht.
    Veel dank daarvoor.
    Pieta Sneller

    pietasneller@hetnet.nl

  8. Ha Michiel,
    Wat een leuk en zeer informatief stuk heb je hier geschreven. Ik wist niets van deze Kijkduinse periode af. Leuk om te weten nu; zeker tijdens het hardlopen!
    Ik ga beide boekjes zeker aanschaffen.
    Doris

  9. Het toeval dat Google heet deed mij op deze pagina belanden. Door het lezen van het stripverhaal Herr Merz van Lars Fiske was ik nieuwsgierig geworden naar de Haagse tijd van Schwitters. Je grondige en persoonlijke verhaal heeft die nieuwsgierigheid aardig weten te bevredigen, al blijft het jammer dat wij ondanks alle verslagen nooit een echt beeld zullen kunnen krijgen van hoe het er op de Dada-avonden aan toeging.

    Overigens loop ook ik regelmatig hard in de duinen tussen Kijkduin en Duinoord en dankzij jouw tekst heeft dat gebied een extra dimensie gekregen. Misschien tref ik voortaan behalve wegschietende konijntjes op mijn pad ook mogelijk stukken Merz aan.

    Dank je!

  10. Geachte Michiel Morel,

    Voor ’t eerst op blog. (Via Wagemaker).
    En stuk over Schwitters zeer leeswaardig. Ergens duik ik dan geboortedag op: zou 20 Juni 1887 zijn (http://geboren.am/person/kurt-schwitters).
    Of het klopt?
    Kleine foto van oorspr Merzbau siert stukje dat ik schreef voor Axon Journal Issue 9 (p4 van inhoud, “Assemblages: the entrails explained”
    tot slot: kwam ook enige tijd terug informatie tegen over een soort Merzbau in Engeland, waar Schwitters na internering tijd verbleef. Deze plek, specifiek Merz Barn, lijkt recent wel ‘gered’ te zijn: http://www.merzbarn.net/.
    Compliment,

  11. Wij willen de schrijver wijzen op de boeken die wij over Duiker, Bijvoet en Wiebenga wijzen. Er staan helaas nogal wat onvolkomenheden in zijn verhaal.
    J. Molema

  12. Beste Jan Molema,
    Laat me graag weten we op welke onvolkomenheden u doelt, dan kan ik mijn verhaal eventueel daarop aanpassen. Mijn bronnen heb ik onder het verhaal vermeld. Inmiddels is het artikel alweer tien jaar oud en wellicht zijn er daarna meer boeken verschenen. Ik heb er verschillende over Duiker en Wiebenga in mijn bezit.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *